Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
19 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, dat op 11 september 2014 was gewezen. De Hoge Raad verwijst naar de eerdere vonnissen van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof, die betrekking hadden op de schuldsaneringsregeling van de verzoekster. De Advocaat-Generaal L. Timmerman had geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep op grond van artikel 80a lid 1 van de Wet op de rechtsvordering (RO). De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verzoekster geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep. Dit leidde tot de beslissing om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.