ECLI:NL:HR:2014:368

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
19 februari 2014
Zaaknummer
13/00338
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in beslagzaken

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem, waarin een klaagschrift is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klaagster, geboren in 1938, had een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagneming van stukken die onder haar en ten kantore van een andere klaagster waren genomen. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond voor zover het gericht was tegen de inbeslagneming bij de andere klaagster, en heropende het onderzoek voor de inbeslagneming onder de klaagster zelf. De Hoge Raad oordeelt dat er geen middelen van cassatie zijn voorgesteld tegen de beslissing van de Rechtbank over de inbeslagneming bij de andere klaagster, waardoor de klaagster in dat deel van het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Daarnaast wordt in de beschikking besproken dat de beslissing van de Rechtbank met betrekking tot de inbeslaggenomen stukken onder de klaagster moet worden beschouwd als een tussenbeschikking. Aangezien artikel 552d Sv geen afzonderlijk cassatieberoep tegen een tussenbeschikking toestaat, kan de klaagster ook in dat opzicht niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad benadrukt dat het openstaan van beroep in cassatie tegen een tussenbeschikking niet afhankelijk kan zijn van de vraag of daarin een eindbeslissing is vervat, omdat dit voor de procespartijen te veel onzekerheid zou scheppen.

De Hoge Raad concludeert dat de klaagster niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep, en deze beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/00338 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Arnhem van 21 december 2012
,nummer RK 12/1055
,op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster 1], geboren op [geboortedatum] 1938.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze hebben mr. M.G.F.A. Janssen en mr. M. Dijkstra, beiden advocaat te Assen, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
De raadslieden hebben daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
De Rechtbank heeft het door de klaagster op de voet van art. 552a Sv ingediende klaagschrift, dat stekt tot teruggave van hetgeen onder de klaagster en ten kantore van [klaagster 2] is in beslag genomen, ongegrond verklaard voor zover gericht tegen de inbeslagname bij [klaagster 2], en heeft beslist – in het kort gezegd – dat (i) het onderzoek, voor zover betrekking hebbend op de inbeslagneming onder de klaagster, wordt heropend, en (ii) de zaak wordt verwezen naar de Rechter-commissaris teneinde het in de beschikking genoemde stuk te toetsen op de in de beschikking nader genoemde wijze, en voorts heeft bepaald dat iedere verdere beslissing wordt aangehouden tot de nader te bepalen raadkamerzitting.
2.2.
Volgens art. 445 Sv staat tegen beschikkingen beroep in cassatie alleen open in de gevallen in dat wetboek bepaald. Krachtens art. 552d, tweede lid, Sv kan tegen "een beschikking ingevolge art. 552a" door het Openbaar Ministerie en door de klager beroep in cassatie worden ingesteld. Onder "een beschikking ingevolge art. 552a" is te verstaan een beschikking waarin de beklagrechter zich onbevoegd heeft verklaard tot kennisneming van het inleidend klaagschrift, de klager niet-ontvankelijk heeft verklaard in het inleidend klaagschrift, het beklag als bedoeld in art. 552a Sv ongegrond heeft verklaard of dit beklag gegrond heeft verklaard en ingevolge het zevende lid van art. 552a Sv de daarmede overeenkomende last geeft.
2.3.
De Rechtbank heeft in de hiervoor onder 2.1 genoemde beschikking het klaagschrift ongegrond verklaard voor zover het is gericht tegen de inbeslagneming bij [klaagster 2] Nu tegen die beslissing geen middelen van cassatie zijn voorgesteld, zal de klaagster, voor zover het ingestelde beroep tegen die beslissing is gericht, in dat beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4.
Genoemde beschikking houdt met betrekking tot het beklag gericht tegen de inbeslagneming onder de klaagster niet een beslissing van de beklagrechter in als in 2.2 bedoeld. Ten aanzien van de beslissing die de Rechtbank met betrekking tot de onder de klaagster inbeslaggenomen stukken heeft genomen, is de beschikking te beschouwen als een tussenbeschikking (vgl. HR 20 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC9669, NJ 1987/892). Aangezien art. 552d Sv noch enige andere wetsbepaling voorziet in afzonderlijk cassatieberoep tegen een tussenbeschikking als de onderhavige, kan de klaagster in het ingestelde beroep niet worden ontvangen voor zover het ingestelde beroep tegen de hier bedoelde beslissingen van de Rechtbank is gericht.
Een andere opvatting - waarbij het openstaan van beroep in cassatie tegen een tussenbeschikking afhankelijk zou zijn van het antwoord op de vraag of daarin al of niet een beslissing is vervat die, zoals in de schriftuur wordt betoogd, "gekwalificeerd dient te worden als eindbeslissing op het beklag" - zou voor de betrokken procespartijen te zeer onzekerheid scheppen of het rechtsmiddel kan worden aangewend en aldus aan de vereiste processuele duidelijkheid afbreuk doen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de klaagster niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.