Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 3 juli 2014, nrs 13/00546 en 13/00547, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof van 15 mei 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 3 juli 2014. Het Gerechtshof had eerder een verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van 15 mei 2014 behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad oordeelde dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.