ECLI:NL:HR:2014:365

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
13/03028
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een revolver

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een revolver en een gaspistool, in strijd met de Wet wapens en munitie. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen, en die mogelijk tot een vrijspraak zouden hebben geleid. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde dat de aanvraag gegrond was voor zover deze betrekking had op de revolver, en adviseerde de Hoge Raad om de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof voor herbehandeling.

De Hoge Raad oordeelde dat er inderdaad sprake was van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering, wat de aanvraag tot herziening gegrond maakte. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond voor het bewezenverklaarde voorhanden hebben van de revolver, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Voor het overige werd de aanvraag afgewezen. Dit arrest benadrukt het belang van nieuwe feiten in herzieningsprocedures en de mogelijkheid voor een verdachte om zijn zaak opnieuw te laten beoordelen wanneer er nieuwe informatie beschikbaar komt die de uitkomst van de eerdere rechtszaak zou kunnen beïnvloeden.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. 13/03028 H
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 22 maart 2011, nummer 24/001548-09, ingediend door mr. E.R. van Schaik, advocaat te Lelystad, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 15 juni 2009 - de aanvrager ter zake van "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie" veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.

2.De aanvraag tot herziening

2.1.
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2.
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In de aanvraag wordt daartoe onder meer aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken, indien het bekend zou zijn geweest met het bij de aanvraag gevoegde door ing. J. van Driel opgestelde rapport van 25 maart 2013.

3.De conclusie van de Advocaat-Generaal

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren voor zover deze betrekking heeft op de veroordeling ter zake van het voorhanden hebben van de revolver (merk: Hopkins & Allen, model Ranger no. 2), voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvraag vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar een ander gerechtshof, opdat de zaak zal worden berecht en afgedaan op de wijze als in art. 472, tweede lid, Sv is voorzien.

4.Beoordeling van de aanvraag

4.1.
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging heeft het Hof ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"hij op 19 maart 2008 in de gemeente Lelystad wapens van categorie III, te weten
een gaspistool (merk: Kimar, Brescia Italy, model Lady K, kaliber 8 mm) en
een revolver (merk: Hopkins & Allen, model Ranger no. 2) en munitie van categorie II, te weten vijfenveertig blanke patronen (kaliber 8 mm), voorhanden heeft gehad."
4.2.2.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring overwogen:
"In eerste aanleg heeft verdachte naar voren gebracht dat de revolver die hij op 19 maart 2008 voorhanden had geen verboden wapen betrof, omdat deze was gebouwd vóór 1875. Hoewel dit verweer in hoger beroep niet is herhaald, merkt het hof op dat de hiervoor genoemde revolver niet valt onder de vrijstelling, die de minister van justitie op grond van artikel 4 van de Wet wapens en munitie kan verlenen voor wapens die het karakter dragen van oudheden. In de Regeling wapens en munitie is een en ander nader uitgewerkt. Op basis van artikel 18 eerste lid onder b van die regeling geldt vrijstelling voor vuurwapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1870. Op de foto's van verdachtes revolver, die bij het proces-verbaal van politie zijn gevoegd, staat de volgende tekst vermeld:
"Hopkins & Allen M'FG CO PAT.MCH 28.71 MAY 27.79". Hieruit volgt dat patent op het wapen is verleend op 28 maart 1871 en dat het in 1879 is vervaardigd.
Daarom valt deze revolver niet onder de hiervoor genoemde vrijstelling en gaat verdachtes eerder gevoerde verweer niet op."
4.3.1.
Art. 26, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM) luidt:
"Het is verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben."
4.3.2.
Art. 18 (oud) Regeling wapens en munitie (hierna: RWM) luidt, voor zover hier van belang:
"1. Onverminderd het bepaalde in artikel 3 van deze regeling wordt van het verbod in artikel 14, eerste lid, 22, eerste lid, 26, eerste lid, en 31, eerste lid, van de wet vrijstelling verleend voor het doen binnenkomen of uitgaan, vervoeren, voorhanden hebben en overdragen van:
a. vuurwapens die voor gebruik als zodanig ongeschikt zijn gemaakt op de wijze, beschreven in bijlage II bij deze regeling;
b. vuurwapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1870;
c. vuurwapens in de vorm van geweren, revolvers, pistolen en combinatiewapens die ontworpen en bestemd zijn om te worden geladen met:
1º. losse kogels en zwart kruit; of
2º. patronen, uitgezonderd randvuurpatronen in het kaliber .22 en centraalvuurpatronen;
(...)
2. De vrijstellingen zoals vermeld onder c, d en e zijn uitsluitend van toepassing op wapens die zijn vervaardigd vóór 1 januari 1945.
(...)."
4.4.
In de aanvraag wordt onder meer aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat het Hof de aanvrager zou hebben vrijgesproken van het hem tenlastegelegde voorhanden hebben van een revolver (merk: Hopkins & Allen, model Ranger no. 2). Het bij de aanvraag gevoegde deskundigenrapport houdt in:
"De Hopkins & Allen Ranger No 2 waar het hier om gaat is een vuurwapen in de vorm van een revolver en geproduceerd tussen 1870 en 1900, dus vóór 1945. Het wapen is ontworpen en bestemd voor het verschieten van patronen met randvuurontsteking van het kaliber .32. Dat zijn dus andere patronen dan randvuurpatronen van kaliber .22 of centraalvuurpatronen.
Deze revolver voldoet dus aan de voorwaarden gesteld in artikel 18.1.c.2 van de Regeling Wapens en Munitie en is dus vrijgesteld. Hij mag zonder verlof voorhanden gehouden worden."
4.5.
Het rapport zoals hiervoor onder 4.4 weergegeven, wekt het ernstige vermoeden dat het Hof, ware het daarmee bekend geweest, had geoordeeld dat de in de tenlastelegging genoemde revolver (merk: Hopkins & Allen, model Ranger no. 2) onder de vrijstelling van art. 18, eerste lid onder c sub 2º, RWM valt en de verdachte in zoverre had vrijgesproken van het hem tenlastegelegde voorhanden hebben van een wapen van categorie III van art. 2, eerste lid, WWM.
4.6.
In de aanvraag wordt voorts aangevoerd dat hetgeen in het bij de aanvraag gevoegde rapport ten aanzien van de in de bewezenverklaring bedoelde munitie is vermeld, het Hof aanleiding had moeten geven in plaats van een werkstraf een geldboete op te leggen. In zoverre wekt de aanvraag niet een ernstig vermoeden als hiervoor onder 4.1 bedoeld. Onder een "minder zware strafbepaling" in de zin van art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv moet immers worden verstaan een strafbepaling die een minder zware straf bedreigt. Daaronder wordt niet verstaan de oplegging door de rechter van een andere (minder zware) sanctie.

5.Slotsom

Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat hier sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder c, Sv, zodat de aanvraag, voor zover zij betrekking heeft op het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een revolver (merk: Hopkins & Allen, model Ranger no. 2), gegrond is en als volgt moet worden beslist.

6.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart de aanvraag tot herziening gegrond voor zover zij betrekking heeft op het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een revolver (merk: Hopkins & Allen, model Ranger no. 2);
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op de voet van art. 472, tweede lid, Sv voor zover het ten laste gelegde voorhanden hebben van een revolver (merk: Hopkins & Allen) betreft opnieuw zal worden berecht en afgedaan teneinde hetzij het gewijsde te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan recht te doen en daarbij voor het bewezenverklaarde op de voet van art. 476, vijfde lid, Sv de straf te bepalen;
wijst de aanvraag tot herziening voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.
Mr. Balkema en mr. Ilsink zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.