In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De aanvrager, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor het voorhanden hebben van een revolver en een gaspistool, in strijd met de Wet wapens en munitie. De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren tijdens de eerdere rechtszittingen, en die mogelijk tot een vrijspraak zouden hebben geleid. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld concludeerde dat de aanvraag gegrond was voor zover deze betrekking had op de revolver, en adviseerde de Hoge Raad om de zaak te verwijzen naar een ander gerechtshof voor herbehandeling.
De Hoge Raad oordeelde dat er inderdaad sprake was van een gegeven als bedoeld in artikel 457, eerste lid aanhef en onder c van het Wetboek van Strafvordering, wat de aanvraag tot herziening gegrond maakte. De Hoge Raad verklaarde de aanvraag tot herziening gegrond voor het bewezenverklaarde voorhanden hebben van de revolver, en verwees de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Voor het overige werd de aanvraag afgewezen. Dit arrest benadrukt het belang van nieuwe feiten in herzieningsprocedures en de mogelijkheid voor een verdachte om zijn zaak opnieuw te laten beoordelen wanneer er nieuwe informatie beschikbaar komt die de uitkomst van de eerdere rechtszaak zou kunnen beïnvloeden.