ECLI:NL:HR:2014:3639

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
13/02972
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet opvolgen van een door een politieambtenaar gegeven vordering in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening Den Haag

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het niet opvolgen van een vordering van een politieambtenaar. De feiten dateren van 21 april 2012, toen de verdachte aanwezig was bij een gebeurtenis die aanleiding gaf tot wanordelijkheden. De politieambtenaar gaf de verdachte de opdracht om zijn weg te vervolgen, maar de verdachte voldeed hier niet aan. De Rechtbank had eerder geoordeeld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een overtreding van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Den Haag, specifiek artikel 2:1, tweede lid, en artikel 6:1, eerste lid.

De Hoge Raad oordeelt dat de tenlastelegging en bewezenverklaring correct zijn, en dat de bevoegdheid van de politieambtenaar om bevelen te geven niet expliciet in de APV hoeft te zijn vermeld. De Hoge Raad stelt vast dat de Gemeentewet de raad van de gemeente Den Haag de bevoegdheid geeft om straf te stellen op overtredingen van de APV. De opvatting van de verdachte dat er een wettelijk voorschrift ontbreekt waarop het bevel kan zijn gegrond, wordt verworpen. De Hoge Raad concludeert dat het niet opvolgen van een bevel van een politieambtenaar in dit geval niet als een misdrijf kan worden gekwalificeerd, maar als een overtreding van de APV.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte en bevestigt de uitspraak van de Rechtbank. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 december 2014.

Uitspraak

16 december 2014
Strafkamer
nr. 13/02972
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van de Rechtbank Den Haag van 27 mei 2013, nummer 96/188859-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1996.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. W. Römelingh, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring dat de verdachte geen gevolg heeft gegeven aan een door een politieambtenaar gegeven vordering geen overtreding oplevert van de ten tijde van het delict geldende Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Den Haag (hierna: APV Den Haag).
2.2.
Overeenkomstig de tenlastlegging is ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
"verdachte, te 's-Gravenhage, op 21 april 2012, geen gevolg heeft gegeven aan een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie om zijn weg te vervolgen en/of zich in de, door die ambtenaar van politie, aangewezen richting te verwijderen, zulks terwijl hij, verdachte, op of aan de weg, het Tournooiveld, aanwezig was bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden dreigden te ontstaan."
2.3.1.
De van toepassing zijnde bepalingen van de APV Den Haag, luidden ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:
- artikel 2:1, tweede lid, APV Den Haag:
"Eenieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen."
- artikel 6:1, eerste lid, APV Den Haag:
"Overtreding van het bij of krachtens de volgende artikelen bepaalde (...) wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak: artikel 2:1 (...)"
2.3.2.
Art. 154 Gemeentewet luidt:
"1. De raad kan op overtreding van zijn verordeningen en van die van organen waaraan ingevolge artikel 156 verordenende bevoegdheid is gedelegeerd, straf stellen maar geen andere of zwaardere dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
(...)
3. De in het eerste lid bedoelde strafbare feiten zijn overtredingen."
2.4.1.
De tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op art. 2:1, tweede lid, APV Den Haag. Overtreding van het bij dit artikel bepaalde is strafbaar gesteld in art. 6:1, eerste lid, APV Den Haag. Aldus heeft de raad van de gemeente Den Haag toepassing gegeven aan de hem in art. 154, eerste lid, Gemeentewet toegekende bevoegdheid op overtreding van deze bepaling straf te stellen.
2.4.2.
Aan het middel ligt de opvatting ten grondslag dat het feit niet als overtreding van art. 2:1, tweede lid, APV strafbaar is, omdat noch in de APV noch elders aan de politieambtenaar uitdrukkelijk de bevoegdheid is verleend om de in art. 2:1 APV Den Haag bedoelde bevelen te geven, zodat een wettelijk voorschrift ontbreekt waarop dit bevel kan zijn gegrond. Die opvatting is onjuist. De in art. 2:1, tweede lid, APV Den Haag vervatte bevelsbevoegdheid van de ambtenaar van politie behoeft niet afzonderlijk of uitdrukkelijk in de APV Den Haag of elders te zijn verleend.
2.4.3.
Anders dan het geval is indien de strafvervolging betrekking heeft op het misdrijf van art. 184 Sr, is hier niet vereist dat de vordering of het bevel door de politieambtenaar is gedaan of gegeven krachtens een wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering of het geven van het bevel. Dat verschil laat zich mede hierdoor verklaren dat de Gemeentewet de bevoegdheid van de raad tot het stellen van straf op overtreding van zijn verordeningen heeft beperkt tot overtredingen. Indien het niet opvolgen van een op een bepaling van een Algemene Plaatselijke Verordening gegrond bevel van de politieambtenaar zonder het vereiste van verlening van een uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid aan die ambtenaar het misdrijf van art. 184 Sr zou opleveren, zou in strijd met de Gemeentewet de bedoelde bevoegdheid van de raad in feite zijn uitgebreid tot misdrijven.

3.Beoordeling van het tweede middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma, N. Jörg en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2014.