ECLI:NL:HR:2014:3636

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
17 december 2014
Zaaknummer
13/02332
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging van de tenlastelegging in een strafzaak met betrekking tot doodslag en diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een verdachte die primair werd beschuldigd van doodslag, terwijl in een vordering tot wijziging van de tenlastelegging diefstal met geweld, met de dood ten gevolge, werd voorgesteld. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2011:BM9102) en oordeelt dat de verschillen tussen de tenlasteleggingen niet zodanig zijn dat er geen sprake kan zijn van 'hetzelfde feit' in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad stelt vast dat de juridische aard van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, niet wezenlijk verschillen. De vordering tot wijziging van de tenlastelegging werd door het Hof afgewezen, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De uitspraak van de Hoge Raad vernietigt de beslissing van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. De zaak benadrukt de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met de juridische kwalificatie van feiten en de gevolgen daarvan voor de tenlastelegging.

Uitspraak

16 december 2014
Strafkamer
nr. 13/02332
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 april 2013, nummer 22/004687-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer over de afwijzing door het Hof van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging.
2.2.1.
Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding, voor zover hier van belang, als feit 1 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 23 oktober 2009 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een vuurwapen één of meer kogel(s) op het lichaam van [slachtoffer 1] afgeschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 oktober 2009 te Rotterdam, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een doorgeladen vuurwapen een of meer perso(o)n(en) in een woning, gelegen aan de [a-straat], heeft bedreigd, en/of
- (vervolgens) in een worsteling is geraakt met een of meerdere van die perso(o)n(en), waarbij een of meerdere van die perso(o)n(nen heeft/hebben getracht dat vuurwapen van hem, verdachte af te pakken en/of
- dat vuurwapen in die worsteling af heeft laten gaan,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat [slachtoffer 1] zodanig letsel, te weten een schotwond in het hoofd (en/of dientengevolge een) hoge dwarslaesie en/of spinale shock heeft bekomen, dat deze [slachtoffer 1] aan de gevolgen daarvan is overleden."
2.2.2.
Ter terechtzitting van het Hof heeft de Advocaat-Generaal op de voet van art. 313 Sv gevorderd dat de tenlastelegging wordt gewijzigd, in dier voege dat – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang –voorafgaand aan het primair tenlastegelegde wordt toegevoegd:
"dat hij op of omstreeks 23 oktober 2009 te Rotterdam ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in of uit een woning aldaar aan de [a-straat] weg te nemen een geldbedrag van 15.000 Euro, althans een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 2], althans aan een ander dan aan hem, verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, deze [slachtoffer 2] - voor of nadat hij, verdachte, het geld in handen heeft gekregen - heeft bedreigd met een vuurwapen en/of met dat vuurwapen meerdere malen heeft geschoten, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid, zulks terwijl dit feit de dood van [slachtoffer 1] - die zich tussen [slachtoffer 2] en verdachte heeft begeven - tot gevolg heeft gehad;
of."
2.2.3.
Het Hof heeft de vordering tot wijziging van de tenlastelegging afgewezen. Het Hof heeft die beslissing als volgt gemotiveerd:
"Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het gerechtshof de vordering wijziging tenlastelegging afwijst, nu toewijzing van de vordering een ander feit zou opleveren in de zin van artikel 68 van het wetboek van Strafrecht, nu het in de vordering omschreven feit onder een delictsomschrijving valt ter bescherming van het vermogen en het onderhavige ten laste gelegde feit onder een delictsomschrijving valt ter bescherming van het leven. Voorts merkt het hof op dat in de vordering wijziging tenlastelegging ook een ander slachtoffer genoemd wordt."
2.3.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van 'hetzelfde feit', dient de rechter in de situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide tenlasteleggingen omschreven verwijten, en in de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de tenlastelegging en de in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging omschreven verwijten te vergelijken. Bij die toets dienen de volgende gegevens als relevante vergelijkingsfactoren te worden betrokken.
(A) De juridische aard van de feiten. Indien de tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde delictsomschrijving vallen, kan de mate van verschil tussen de strafbare feiten van belang zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechtsgoederen ter bescherming waarvan de onderscheidene delictsomschrijvingen strekken, en (ii) de strafmaxima die op de onderscheiden feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima onder meer tot uitdrukking komt de aard van het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan wel overtreding.
(B) De gedraging van de verdachte. Indien de tenlasteleggingen respectievelijk de tenlastelegging en de vordering tot wijziging daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven, kan de mate van verschil tussen de gedragingen van belang zijn, zowel wat betreft de aard en de kennelijke strekking van de gedragingen als wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zijn verricht.
Uit de bewoordingen van het begrip 'hetzelfde feit' vloeit reeds voort dat de beantwoording van de vraag wat daaronder moet worden verstaan, mede wordt bepaald door de omstandigheden van het geval. Vuistregel is nochtans dat een aanzienlijk verschil in de juridische aard van de feiten en/of in de gedragingen tot de slotsom kan leiden dat geen sprake is van 'hetzelfde feit' in de zin van art. 68 Sr.
Bij de toepassing van art. 68 Sr en art. 313 Sv moet aan de hand van dezelfde maatstaf worden beoordeeld of sprake is van 'hetzelfde feit' (vgl. HR 1 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394).
2.4.
De aan de verdachte primair verweten gedraging is in de tenlastelegging omschreven als - kort gezegd - doodslag, en in de vordering tot wijziging van de tenlastelegging als - kort gezegd - diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend. De tenlastelegging is toegesneden op art. 287 Sr en de vordering tot wijziging van de tenlastelegging op art. 312, derde lid, Sr.
Zowel het verschil in de juridische aard van de aan de verdachte verweten feiten als het verschil tussen de omschreven gedragingen loopt niet zodanig uiteen dat geen sprake kan zijn van "hetzelfde feit" in de zin van art. 68 Sr. Hoewel de strafbaarstelling van diefstal met geweld in het bijzonder strekt ter bescherming van het vermogen van de rechthebbende, strekt die strafbaarstelling, mede bezien in samenhang met de in art. 312, derde lid Sr opgenomen strafverzwarende omstandigheid 'de dood ten gevolge hebbend', evenals de strafbaarstelling van doodslag tevens ter bescherming van het leven, terwijl de strafmaxima die op doodslag en op diefstal met geweld, de dood ten gevolge hebbend, zijn gesteld, niet uiteenlopen. De gedragingen van de verdachte verschillen niet wat betreft de tijd waarop, de plaats waar en de omstandigheden waaronder zij zouden zijn verricht, terwijl de aard en kennelijke strekking van het tijdens een worsteling opzettelijk afschieten van kogels met een vuurwapen op een lichaam (zoals omschreven in de op art. 287 Sr toegesneden tenlastelegging) in de kern genomen slechts in beperkte mate afwijkt van het schieten met een vuurwapen terwijl dit de dood van een ander tot gevolg heeft (zoals omschreven in de op art. 312, derde lid, Sr toegesneden vordering tot wijziging van de tenlastelegging).
Gelet hierop geeft het oordeel van het Hof dat toewijzing van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging een ander feit oplevert, blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
2.5.
Het middel slaagt in zoverre.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en N. Jörg, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2014.