ECLI:NL:HR:2014:3633

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
13/00204
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het begrip 'en route' in het kader van het lozen van schadelijke vloeistoffen op zee

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de uitleg van het begrip 'en route' zoals opgenomen in het Marpol-verdrag, dat van toepassing is op het lozen van schadelijke vloeistoffen in zee. De verdachte, handelend onder de naam [A] B.V., werd beschuldigd van het opzettelijk lozen van waswater met schadelijke stoffen in de Noordzee. De kern van de zaak was of het schip, dat met het doel om waswater te lozen de haven verliet, als 'en route' kon worden beschouwd, ondanks dat het niet onderweg was naar een andere bestemming.

Het Hof had geoordeeld dat 'en route' betekent dat het schip varende moet zijn op het moment van lozen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het begrip 'en route' ook de situatie omvat waarin een schip uitvaart naar zee met het doel om residuen van schadelijke vloeistoffen te lozen. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet in strijd met de voorschriften van het Marpol-verdrag had gehandeld, aangezien niet was gebleken dat de lozingen niet in overeenstemming met de geldende regels waren uitgevoerd.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de beslissing van het Hof, dat de verdachte van alle rechtsvervolging had ontslagen. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de operationele eisen van het Marpol-verdrag nauwkeurig te interpreteren en de voorwaarden waaronder lozingen zijn toegestaan.

Uitspraak

16 december 2014
Strafkamer
nr. 13/00204
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 juni 2012, nummer 23/002580-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], gevestigd te [vestigingsplaats].

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, mr. R.P. van Campen, advocaat te Amsterdam, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring, motivering van het ontslag van alle rechtsvervolging en juridisch kader
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
A
"zij, toen handelend onder de naam [A] B.V, op 6 september 2007 in de Noordzee, binnen de Exclusieve Economische Zone van het Verenigd Koninkrijk, opzettelijk, vanaf haar onder de Nederlandse vlag varende tankerschip, genaamd '[B]', dat bestemd was en gebruikt werd voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk, waswater van een of meer tank(s) die (restanten van) Dichloromethane en/of Propylene Glycol en/of Sodium Hydroxide Solution en/of Trichloroethylene, zijnde schadelijke vloeistoffen als bedoeld in voorschrift 1, lid 10 van Bijlage II van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL 73/78), bevatte, in zee heeft geloosd."
en B
"zij, toen handelend onder de naam [A] B.V, op 6 januari 2008 in de Noordzee, binnen de Exclusieve Economische Zone van het Verenigd Koninkrijk opzettelijk, vanaf haar onder Nederlandse vlag varende tankerschip, genaamd '[C]', dat bestemd was en gebruikt werd voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk, waswater van een of meer tank(s) die (restanten van) Ketone alcohol Oil (Cyclohexanone, Cyclohexanol mixture), zijnde een schadelijke vloeistof als bedoeld in voorschrift 1, lid 10 van Bijlage II van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL 73/78), bevatte, in zee heeft geloosd."
2.2.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank met aanvulling van gronden bevestigd. De Rechtbank heeft de verdachte met betrekking tot genoemde feiten ontslagen van alle rechtsvervolging. De Rechtbank heeft daartoe, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende overwogen:
"9.3. Het oordeel van de rechtbank
De (rechts)vraag waar de rechtbank voor gesteld wordt, is of het zogeheten zeezwaaien (het verlaten van de haven met het doel waswater op zee lozen) valt onder het begrip "en route".
(...)
9.4.1.
Bij de uitleg van de in de onderhavige zaken aan de orde zijnde wetsbepalingen moet worden uitgegaan van de authentieke teksten van het Marpol-verdrag, waaronder de Engelse tekst. Met het voorschrift dat het schip "en route" moet zijn, wordt slechts duidelijk gemaakt dat het schip varende (in beweging) moet zijn op het moment van het lozen.
9.4.2.
Het Marpol-verdrag aanvaardt de uitzondering dat een schip buitengaats gaat met het enkele doel om waswater te lozen. Kort gezegd komt het erop neer dat het schip dat (Bijlage II-stoffen) loost onderweg (varende) moet zijn met een snelheid van ten minste 7 knopen en dat de lozing plaatsvindt onder de waterlijn en geschiedt op een afstand van ten minste 12 zeemijlen van het dichtstbijzijnde land in water van ten minste 25 meter diepte. Het lozen wordt verder op geen enkele andere wijze beperkt dan door de in Voorschrift 13 van de Bijlage II van het Marpol-verdrag genoemde voorwaarden. Het lozen van waswater is toegestaan onder die voorwaarden, mits ook is voldaan aan de overige voorwaarden die het Marpol-verdrag stelt zoals het niet overschrijden van de maximale toegestane lozingshoeveelheden.
9.4.3.
Verdachte wordt verweten dat zij schadelijke vloeistoffen in zee heeft geloosd.
De ecologische of economische wenselijkheid van de daartoe door verdachte gevolgde methode staat niet te of verdachte zich bij die lozingen telkens heeft gehouden aan de voorschriften die daarvoor in het Marpol-verdrag worden genoemd. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat niet is gebleken dat verdachte die voorschriften niet in acht zou hebben genomen.
9.4.4.
Uit het systeem van de wet volgt dat Nederland in de Wws en Bvvs geen nadere of strengere eisen stelt aan het legaal lozen van dit soort (Bijlage II) schadelijke vloeistoffen, zodat de verweten gedraging onder de gegeven omstandigheden ook naar de in Nederland geldende norm niet strafbaar is.
9.4.5.
Nu niet is gebleken dat verdachte heeft geloosd anders dan met inachtneming van de in Bijlage II van het Marpol-verdrag gegeven voorschriften, is het bewezengeachte niet strafbaar. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging."
2.3.1.
Voor de beoordeling van het middel zijn onder meer de volgende wets- en verdragsbepalingen van belang zoals deze luidden ten tijde van de tenlastegelegde feiten:
- Art. 5, eerste lid, Wet voorkoming verontreiniging door schepen (verder: Wvvs; Stb. 2006,446):
"Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter bescherming en behoud van het milieu regels gesteld met betrekking tot:
a. verboden lozingen van schadelijke stoffen in zee vanaf schepen;
b. overige verboden gedragingen vanaf of aan boord van schepen."
- Art. 29, tweede lid, Besluit voorkoming verontreiniging door schepen (Stb. 2006,693):
"Het is verboden vanaf een schip bestemd of gebruikt voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk de volgende vloeistoffen in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in Bijlage II van het Verdrag gegeven voorschriften:
a. schadelijke vloeistoffen, inclusief restanten daarvan, of ballastwater, waswater van tanks of andere mengsels die dergelijke stoffen bevatten;
b. vloeistoffen die op grond van Bijlage II niet zijn gecategoriseerd, noch voorlopig ingedeeld of geëvalueerd, of ballastwater, waswater van tanks of andere mengsels die dergelijke restanten bevatten.
Het lozen van lens- of ballastwater of andere restanten of mengsels die alleen vloeistoffen bevatten aangeduid met OS in de kolom verontreinigingscategorie in Hoofdstuk 18 van de IBC-code is niet verboden."
- Annex II bij het Marpol-verdrag (Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, Trb. 1975, 147) in de authentieke Engelse tekst:
"Regulation 1
Definitions
For the purposes of this Annex:
(...)
6. En route means that the ship is under way at sea on a course or courses, including deviation from the shortest direct route, which as far as practicable for navigational purposes, will cause any discharge to be spread over as great an area of the sea as is reasonable and practicable.
(...)
Regulation 13
Control of discharges of residues of noxious liquid substances
Subject to the provisions of regulation 3 of this Annex the control of discharges of residues of Noxious Liquid Substances or ballast water, tank washings or other mixtures containing such substances shall be in compliance with the following requirements.
1.Discharge provisions
1.1.
The discharge into the sea of residues of substances assigned to Category X, Y or Z or of those provisionally assessed as such or ballast water, tank washings or other mixtures containing such substances shall be prohibited unless such discharges are made in full compliance with the applicable operational requirements contained in this Annex.
1.2.
Before any prewash or discharge procedure is carried out in accordance with this regulation, the relevant tank shall be emptied to the maximum extent in accordance with the procedures prescribed in the Manual.
1.3.
The carriage of substances which have not been categorized, provisionally assessed or evaluated as referred to in regulation 6 of this Annex or of ballast water, tank washings or other mixtures containing such residues shall be prohibited along with any consequential discharge of such substances into the sea.
2.Discharge standards
2.1.
Where the provisions in this regulation allow the discharge into the sea of residues of substances in Category X, Y or Z or of those provisionally assessed as such or ballast water, tank washings or other mixtures containing such substances the following discharge standards shall apply:
1.the ship is proceeding en route at a speed of at least 7 knots in the case of self-propelled ships or at least 4 knots in the case of ships which are not self-propelled;
2.the discharge is made below the waterline through the underwater discharge outlet(s) not exceeding the maximum rate for which the underwater discharge outlet(s) is (are) designed; and
3.the discharge is made at a distance of not less than 12 nautical miles from the nearest land in a depth of water of not less than 25 metres.
(...)"
2.3.2.
Voor het wettelijk en verdragsrechtelijk kader dat voorts voor de beoordeling van het middel van belang is, wordt verwezen naar de weergave daarvan in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 6.1 en 7.

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof een te ruime uitleg heeft gegeven aan het begrip "en route" als bedoeld in voorschrift 13, onder 2.1 sub 1 in verbinding met voorschrift 1 onder 6 van Annex II bij het Marpol-verdrag.
3.2.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. De verdachte heeft vanaf haar tankerschepen '[B]' en '[C]' waswater met daarin de in de bewezenverklaring genoemde schadelijke vloeistoffen in zee geloosd. Enkel met dat doel is zij telkens buitengaats gegaan. De verdachte is ter zake van deze gedragingen, het zogenoemde 'zeezwaaien', vervolgd en ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3.
Blijkens de hiervoor weergegeven wets- en verdragsbepalingen is in art. 1 van voorschrift 13 van Annex II van het Marpol-verdrag voorzien in een uitzondering op het bij art. 5 Wvvs gestelde verbod schadelijke vloeistoffen in zee te lozen, te weten indien de lozingen plaatsvinden met inachtneming van de in art. 2.1 van dat voorschrift gestelde operationele eisen. Tot die eisen behoort dat het schip "en route" is, zoals gedefinieerd in art. 1 van voorschrift 1 van Bijlage II. Het middel stelt de vraag aan de orde of daarvan kan worden gesproken in een geval als het onderhavige waarin het schip niet onderweg is naar een andere bestemming.
3.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat het begrip "en route" inhoudt "dat het schip varende (in beweging) moet zijn op het moment van het lozen". Dat oordeel is, gelet op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal in het bijzonder onder 9.4, 9.5, 9.11, 9.14 en 9.15 vermelde gronden, juist. Het begrip "en route" omvat dus ook de situatie waarin een schip uitvaart naar zee met het enkele doel residuen van schadelijke vloeistoffen te lozen. Daarbij is ingevolge voorschrift 1 onder 6 van Annex II bij het Marpol-verdrag vereist dat het schip op zee vaart en dat daarbij een zodanig traject wordt afgelegd dat de in zee geloosde stoffen over een zo groot mogelijk zeeoppervlak worden verspreid.
3.5.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 december 2014.