In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de uitleg van het begrip 'en route' zoals opgenomen in het Marpol-verdrag, dat van toepassing is op het lozen van schadelijke vloeistoffen in zee. De verdachte, handelend onder de naam [A] B.V., werd beschuldigd van het opzettelijk lozen van waswater met schadelijke stoffen in de Noordzee. De kern van de zaak was of het schip, dat met het doel om waswater te lozen de haven verliet, als 'en route' kon worden beschouwd, ondanks dat het niet onderweg was naar een andere bestemming.
Het Hof had geoordeeld dat 'en route' betekent dat het schip varende moet zijn op het moment van lozen. Dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat het begrip 'en route' ook de situatie omvat waarin een schip uitvaart naar zee met het doel om residuen van schadelijke vloeistoffen te lozen. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte niet in strijd met de voorschriften van het Marpol-verdrag had gehandeld, aangezien niet was gebleken dat de lozingen niet in overeenstemming met de geldende regels waren uitgevoerd.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de beslissing van het Hof, dat de verdachte van alle rechtsvervolging had ontslagen. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de operationele eisen van het Marpol-verdrag nauwkeurig te interpreteren en de voorwaarden waaronder lozingen zijn toegestaan.