ECLI:NL:HR:2014:3600

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
13/06098
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake kostenvergoeding en heffingsrente

In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 oktober 2013, waarin het Hof de hoger beroepen van belanghebbende en de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda heeft behandeld. De Rechtbank had eerder beslist dat de Inspecteur geen vergoeding zou toekennen voor kosten in verband met het maken van bezwaar en had ook een beslissing genomen over de heffingsrente. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd, omdat het Hof had verzuimd de Inspecteur te gelasten de rente te vergoeden. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende. De Hoge Raad heeft ook bepaald dat de Inspecteur rente moet vergoeden, zoals overwogen in een eerder arrest met nummer 13/06055. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 19 december 2014.

Uitspraak

19 december 2014
nr. 13/06098
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s‑Hertogenboschvan 29 oktober 2013, nr. 12/00719, op de hoger beroepen van belanghebbende en de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank te Breda (nr. AWB 11/2961) betreffende de beslissing van de Inspecteur geen vergoeding toe te kennen voor kosten in verband met het maken van bezwaar en de beslissing inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
Middel III slaagt op de gronden die zijn vermeld in onderdeel 2.3 van het heden in de zaak met nummer 13/06055 uitgesproken arrest van de Hoge Raad, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
2.2.
De overige middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3. ’
s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met nummers 13/06089 en 13/06095 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voor zover het Hof heeft verzuimd de Inspecteur te gelasten de hierna te noemen rente te vergoeden,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 478,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 1948, derhalve € 649,34 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende rente vergoedt, berekend met inachtneming van hetgeen is overwogen in onderdeel 2.3.2 van het heden in de zaak met nummer 13/06055 uitgesproken arrest van de Hoge Raad.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2014.