In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de uitkoop van een disfunctionerende vennoot uit een maatschap. De zaak betreft de Staatssecretaris van Financiën tegen [X2] Beheer B.V. en betreft de vraag of de betaalde uitkoopsom voor de goodwill van de uittredende vennoot in het onderhavige jaar in aftrek van de winst mag worden gebracht. De belanghebbende, een van de vier maten in de maatschap, heeft de uittreder uitgekocht na een periode van verminderde arbeidsinzet door deze vennoot. De Hoge Raad oordeelt dat bij de uitkoop van een vennoot onderscheid moet worden gemaakt tussen uitkopen die plaatsvinden omwille van de winstverdeling en uitkopen die noodzakelijk zijn om het bedrijfsbelang te waarborgen. In dit geval heeft het Hof geoordeeld dat de uitkoop noodzakelijk was om verdere verliezen te voorkomen, maar de Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de uitkoop als zodanig noodzakelijk was. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de beoordeling van de fiscale gevolgen van een uitkoop.