Uitspraak
beiden wonende te [woonplaats],
gevestigd te Eindhoven,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
4.Beslissing
12 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep ingesteld door [eiser] c.s. tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een bruikleenovereenkomst voor een woonhuis en de vraag of een vergoeding moet worden aangemerkt als tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 BW. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland en een arrest van het hof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a RO, omdat de eisers klaarblijkelijk onvoldoende belang hebben bij het cassatieberoep. De advocaat van [eiser] c.s. heeft hierop gereageerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk en veroordeelt [eiser] c.s. in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Camelot op nihil zijn begroot.