In deze zaak heeft [X] B.V. beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 21 januari 2014 was gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te ’s-Gravenhage. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2000, die aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van het ingediende middel door belanghebbende en het verweerschrift van de Staatssecretaris van Financiën.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het voorgestelde middel niet kan leiden tot cassatie. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat een middel niet tot cassatie kan leiden indien het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft in dit geval geen nadere motivering nodig geacht voor deze beslissing.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan een van de partijen worden opgelegd. De uitspraak van de Hoge Raad, waarin het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, is openbaar uitgesproken op 12 december 2014 door de vice-president en de raadsheren.