ECLI:NL:HR:2014:358

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
12/02281
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op bijstand van een tolk in de moedertaal van de verdachte in strafprocedures

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Ethiopië, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het Hof dat hij voldoende beheersing van de Engelse taal had om het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten met bijstand van een tolk in het Engels. De verdachte stelde dat hij recht had op bijstand van een tolk in zijn moedertaal, omdat hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst. De Hoge Raad oordeelde dat het middel dat uitgaat van het recht op bijstand van een tolk in de moedertaal, steunt op een onjuiste rechtsopvatting. De wetgeving, zoals die gold vóór 1 oktober 2013, vereist dat een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, moet worden bijgestaan door een tolk in een taal die hij voldoende beheerst om het onderzoek voort te zetten. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof, dat de verdachte de Engelse taal voldoende beheerst, niet onbegrijpelijk was en dat het middel faalde. De overige middelen van de verdachte konden ook niet tot cassatie leiden, waardoor het beroep werd verworpen.

Uitspraak

18 februari 2014
Strafkamer
nr. S 12/02281
LBS/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 13 april 2012, nummer 23/002989-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Ethiopië) op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel behelst onder meer de klacht dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ten onrechte heeft plaatsgehad met bijstand van een tolk in de Engelse taal en niet met bijstand van een tolk in de moedertaal van de verdachte.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2012 houdt onder meer in:
"Aangezien de verdachte de Nederlandse taal niet beheerst, vindt het onderzoek plaats met bijstand van drs. C.E.M. van Lingen, zijnde een in het register als bedoeld in artikel 2 van de Wet beëdigde tolken en vertalers ingeschreven tolk in de Engelse taal. Hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen is door de tolk vertaald.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.
Op vragen van de voorzitter antwoordt de verdachte
- zakelijk weergegeven -:
Ik verzoek u mij te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ik heb geprobeerd naar België en naar Canada te gaan. Ik wist dat ik ongewenst was.
(...)
Op verdere vragen van de voorzitter antwoordt de verdachte - zakelijk weergegeven -:
Ik ben vanuit Kenia naar Nederland gesmokkeld. Iemand heeft mij een paspoort gegeven, dat ik vervolgens heb afgegeven aan iemand in Nederland die daarom verzocht op het moment dat ik in Nederland aankwam.
Toen ik vertrok, heb ik dat paspoort aangeboden op de luchthaven en vervolgens heb ik het in Nederland laten zien aan de douane. Een begeleider heeft het paspoort daarna ingenomen. Ik ben toen naar de politie gegaan. Ik dacht dat ik in Engeland was, maar dat was niet zo. Ik heb gevraagd hoe ik in Engeland kon komen.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven -:
U voelt aan welke kant het verweer opgaat. Er is sprake van overmacht bij mijn cliënt omdat hij heeft getracht naar Ethiopië te reizen. Nu de feitelijke gang van zaken van zo groot belang blijkt te zijn, ben ik van mening dat een tolk in de moedertaal van mijn cliënt opgeroepen dient te worden.
Mijn cliënt is als AMA in Nederland aangekomen. Een asielaanvraag is mislukt. Hij is zes keer in vreemdelingenbewaring gesteld. Cliënt is naar België gegaan, maar moest weer terug. Ook is hij met een vals paspoort naar Canada gereisd, maar ook dat is mislukt. Verder is mijn cliënt gepresenteerd aan de ambassades van Eritrea en Ethiopië.
Cliënt is geen native speaker in de Engelse taal en het feitelijke relaas is van belang voor de toetsing van de te voeren verweren. Aldus is het van groot belang dat hij zich in zijn eigen taal kan uitdrukken.
Uit een overzicht van de IND blijkt dat cliënt op 11 februari 2001 asiel heeft aangevraagd en dat deze aanvraag een jaar later is afgewezen.
Op vragen van de oudste raadsheer met betrekking tot de geboortedatum van de verdachte antwoordt de verdachte
- zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik op 20 september 2009 in vreemdelingenbewaring ben gesteld. De geboortedatum die daarbij is opgeschreven, ziet op de Ethiopische kalender.
(...)
Op verdere vragen van de oudste raadsheer antwoordt de verdachte - zakelijk weergegeven -:
lk heb altijd al aangegeven dat ik in 1984 ben geboren. Ik ben in Eindhoven onderzocht en daar zeiden ze dat ik in 1981 ben geboren. Toen ik zei dat ik in 1984 ben geboren, begonnen ze te dreigen.
(...)
De raadsman brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
(...)
Met betrekking tot de tolk in de moedertaal van mijn cliënt, acht ik de oproeping daarvan noodzakelijk indien het hof de verklaringen van cliënt gaat toetsen op geloofwaardigheid. Hij kan zich in het Engels onvoldoende secuur uiten.
Op vragen van de oudste raadsheer antwoordt de verdachte - zakelijk weergegeven -:
Ik kan geen contact opnemen met mensen in Ethiopië omdat ik daar niemand heb. Ik weet niet waar mijn vader is. Hij is overigens niet mijn biologische vader. Ik heb ook twee moeders: de één is overleden en bij de andere ben ik opgegroeid. Ik weet niet waar zij is. Verder heb ik geen familie.
(...)
Op verdere vragen van de oudste raadsheer antwoordt de verdachte - zakelijk weergegeven -:
Mijn vader woont in Eritrea, maar ik weet niet waar. Via het Rode Kruis en de IOM heb ik geprobeerd daar achter te komen.
Ik wilde naar Engeland omdat ik daar iemand ken. De naam kan ik me niet meer herinneren.
Ik slaap nu overal en nergens. Soms slaap ik bij het Leger des Heils. Ik loop wat over straat en ik help wel eens iemand. [a-straat] is mijn postadres. Momenteel zit ik in vreemdelingenbewaring.
Ik heb in België geen andere naam opgegeven. Ook in Nederland heb ik dat niet gedaan.
(...)"
2.3.
Bij de beoordeling van het middel is het volgende juridisch kader van belang.
a. Art. 6, derde lid, EVRM luidt in de Nederlandse vertaling, voor zover in deze zaak van belang:
"Een ieder tegen wie een vervolging is ingesteld, heeft in het bijzonder de volgende rechten:
(...)
e. zich kosteloos te doen bijstaan door een tolk, indien hij de taal die ter terechtzitting wordt gebezigd niet verstaat of niet spreekt."
b. Art. 2, eerste lid, van Richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures
(PbEU L 280) luidt:
"De lidstaten zorgen ervoor dat een verdachte of beklaagde die de taal van de strafprocedure niet spreekt of verstaat, onverwijld door een tolk wordt bijgestaan tijdens de strafprocedure voor onderzoeks- en gerechtelijke autoriteiten, onder meer tijdens politieverhoren, alle zittingen van het gerecht en alle noodzakelijke tussentijdse zittingen."
Overweging 22 van de preambule bij deze richtlijn luidt:
"De vertolking en vertaling die uit hoofde van deze richtlijn wordt verstrekt, dient te geschieden in de moedertaal van de verdachte of beklaagde of in een andere taal die hij spreekt of verstaat, zodat hij zijn recht van verdediging volledig kan uitoefenen en zodat het eerlijke verloop van de procedure wordt gegarandeerd."
c. Art. 275, eerste lid, Sv luidde ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep en tot de inwerkingtreding op 1 oktober 2013 van de wet van 28 februari 2013 tot implementatie van richtlijn nr. 2010/64/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures
(PbEU L 280):
"Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, wordt het onderzoek niet voortgezet zonder de bijstand van een tolk."
Art. 276, eerste lid, Sv luidde toen:
"Indien op de terechtzitting blijkt dat de bijstand van een tolk nodig is, beveelt de rechtbank de oproeping van een tolk; bij niet verschijning kan de rechtbank een bevel tot medebrenging geven."
Thans luidt art. 275, eerste lid, Sv:
"Indien een verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt het onderzoek niet voortgezet zonder de bijstand van een tolk."
en luidt art. 276, eerste lid, Sv:
"Indien op de terechtzitting blijkt dat de bijstand van een tolk nodig is en deze niet aanwezig is, beveelt de rechtbank de oproeping van een tolk."
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot voormelde wet van 28 februari 2013 houdt onder meer het volgende in:
"Wat betreft de taal waarin moet worden vertolkt of vertaald, merken wij op dat de richtlijn niet dwingend voorschrijft dat vertolking of vertaling uitsluitend dient te geschieden in de moedertaal van de verdachte, dat wil zeggen in de taal waarin de verdachte zich het beste kan uitdrukken. Als de verdachte bijvoorbeeld naast zijn minder gangbare moedertaal ook een andere, meer gangbare taal voldoende beheerst, kan met vertolking of vertaling in die andere taal worden volstaan. In dit verband verwijzen wij naar overweging 22 van de preambule van de richtlijn."
(Kamerstukken II, 2011-2012, 33 355, nr. 3, p. 3)
2.4.
Voor zover het middel ervan uitgaat dat een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, recht heeft op de bijstand van een tolk in zijn moedertaal, steunt het op een onjuiste rechtsopvatting. Ook het in deze zaak toepasselijke recht zoals dat gold vóór 1 oktober 2013, houdt in dat een verdachte die de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, ter terechtzitting moet worden bijgestaan door een tolk in een taal die hij voldoende beheerst om het onderzoek ter terechtzitting te kunnen voortzetten. In zoverre faalt het middel.
2.5.
Voor zover het middel klaagt over het kennelijke oordeel van het Hof dat de verdachte de Engelse taal voldoende beheerst om het onderzoek ter terechtzitting met de bijstand van een tolk in de Engelse taal te kunnen voortzetten, faalt het eveneens. Dat oordeel is, in aanmerking genomen hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie.
2.6.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2014.