Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
Het gerechtshof Amsterdam heeft in hoger beroep bij arrest van 22 juli 2008 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 25 mei 2010 genoemd arrest van het gerechtshof Amsterdam vernietigd en de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teruggewezen opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De verdachte is in hoger beroep gedagvaard tegen de terechtzitting van 11 november 2011. De verdachte is, evenals zijn raadsman mr. R.A. van der Horst, advocaat te Amsterdam, ter voornoemde terechtzitting verschenen. Het hof heeft onderzoekswensen van de verdediging gehonoreerd en de zaak daartoe verwezen naar de (gedelegeerd) raadsheer-commissaris bij dit gerechtshof dan wel de rechter-commissaris in de rechtbank Haarlem voor het horen van getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] en heeft het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst.
Nadat het verhoor van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] door de rechter-commissaris in de rechtbank Haarlem had plaatsgevonden heeft de raadsman van de verdachte de rechter-commissaris op 25 juni 2012 telefonisch medegedeeld dat het hoger beroep van de verdachte zou worden ingetrokken. Voorts heeft de raadsman de rechter-commissaris op 18 maart 2013 telefonisch medegedeeld dat het hoger beroep nog niet was ingetrokken, maar dat wat hem betreft de eerdergenoemde [getuige 4] en [getuige 5] niet meer als getuigen hoefden te worden gehoord.
De verdachte is - hoewel behoorlijk - opgeroepen niet ter terechtzitting van 30 augustus 2013 verschenen. De ter terechtzitting verschenen raadsvrouw, mr. J. Verstegen namens mr. R.A. van der Horst, beiden advocaat te Amsterdam, heeft verklaard uitdrukkelijk door de verdachte te zijn gemachtigd om hem als advocaat te verdedigen. De raadsvrouw heeft te kennen gegeven dat de verdachte geen belang meer heeft bij voortzetting van zijn hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 5 juni 2008. De raadsvrouw heeft het hof verzocht de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep.
De advocaat-generaal heeft desgevraagd verklaard dat het openbaar ministerie ambtshalve geen belang heeft bij een verdere behandeling van de strafzaak in hoger beroep en gevorderd dat het hof de verdachte niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep.
Gelet op bij het hof binnengekomen brieven van mr. G. Jansen, advocaat te Amsterdam, die aan de hand van bijgevoegde bescheiden stelt dat de verdachte zich valselijk bedient van de identiteit van een cliënt van haar en gelet op de mededeling van de advocaat-generaal dat naar diens identiteit een onderzoek gaande is dat nog niet is afgerond, bestaat gerede twijfel met betrekking tot de vraag of de -zich thans in het buitenland bevindende- verdachte, zich noemende [verdachte], geboren op [geboorteplaats] 1984 te [geboorteplaats] onder de juiste identiteit en personalia is gedagvaard.
Nu het hof evenwel heeft vastgesteld, mede op grond van een desbetreffende verklaring van diens gemachtigde raadsvrouw ter terechtzitting van 30 augustus 2013, dat de verdachte, zijnde de persoon die het hoger beroep heeft ingesteld, dezelfde persoon is als de persoon die door de politie is aangehouden voor de ten laste gelegde feiten, voor deze feiten in voorlopige hechtenis heeft verbleven, en te wiens laste het vonnis van de rechtbank is gewezen, is het hof gehouden op dit hoger beroep een beslissing te nemen. Het belang van "de andere [verdachte]" om niet geconfronteerd te worden met veroordelingen van een ander op zijn naam, kan niet verhinderen dat de onderhavige zaak onder de naam waarop deze procedure is gevoerd wordt afgerond. Aan voornoemd belang van "de andere [verdachte]" zal volgens toezegging van de advocaat-generaal tegemoet worden gekomen door aanpassing van de justitiële documentatie indien het identiteitsonderzoek daartoe aanleiding mocht geven.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat, nu ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de strafzaak, de verdachte, wegens het ontbreken van belang bij de behandeling van zijn hoger beroep, alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep."
3.Slotsom
4.Beslissing
9 december 2014.