Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
18 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie weken wegens diefstal. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal. De waarnemend Advocaat-Generaal N. Jörg had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing, maar alleen ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan. De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering in strijd was met artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), omdat deze geen opgave van redenen bevatte die specifiek hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidt tot nietigheid volgens artikel 359, achtste lid, Sv.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan op het bestaande hoger beroep. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen door de lagere rechters, en bevestigt dat gebrekkige motivering kan leiden tot vernietiging van de uitspraak.