De bestreden uitspraak houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De verbalisanten hebben zonder toestemming van de verdachte en derhalve zonder bevoegdheid de auto van de verdachte doorzocht. Het rechtstreeks door het verzuim verkregen bewijsmateriaal moet als onrechtmatig verkregen van het bewijs worden uitgesloten. De enkele bekentenis van de verdachte is onvoldoende voor bewezenverklaring.
Het Hof verwerpt het betoog van de raadsvrouw. Ter toelichting daarvan dient het volgende.
(...)
Ten aanzien van de vraag of er om toestemming voor de doorzoeking van de auto is gevraagd, hebben de verbalisanten als getuigen ter terechtzitting in eerste aanleg verklaringen afgelegd die elkaar uitsluiten. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart om toestemming in het Papiaments te hebben gevraagd, terwijl verbalisant [verbalisant 2] verklaart dat [verbalisant 1] dat in het Engels heeft gedaan. Dat kan niet allebei waar zijn.
De gevolgtrekking die het Hof aan het voorgaande verbindt, is dat het ervan uit gaat dat de auto is doorzocht zonder dat toestemming is gegeven.
Dat levert een normschending op in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, nu de verbalisanten in strijd met artikel 121 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gericht en stelselmatig onderzoek in de auto hebben gedaan, zonder dat sprake was van ontdekking op heterdaad. De verbalisanten waren daartoe niet bevoegd, zodat sprake was van een onrechtmatige doorzoeking. Deze normschending is onherstelbaar.
Wat betreft het hieraan te verbinden rechtsgevolg, overweegt het Hof, rekening houdende met de in artikel 413 Sv lid 7 genoemde factoren en in het licht van recente jurisprudentie van de Hoge Raad
(HR 19 februari 2013, BY5322 en HR 9 april 2013, BX4439), als volgt.
Het Hof acht artikel 121 Sv een belangrijk strafvorderlijk voorschrift oftewel een voor de procesvoering wezenlijke norm. De verbalisanten hebben dit voorschrift in aanzienlijke mate geschonden.
Hierdoor is in de eerste plaats de privacy van de verdachte fors geschonden. Ook al bleken de papieren van de verdachte immers in orde, toch heeft de politie verder onderzoek ingesteld en heeft de politie geld van zijn bedrijf aangetroffen, waarna het onderzoek nog verder is voortgezet. Bovendien hebben de verbalisanten in het vervolg van de procedure tegen de verdachte, ofwel in hun ambtsedig proces-verbaal ofwel als beëdigde getuigen ter terechtzitting, onjuiste en/of onvolledige verklaringen afgelegd over de gang van zaken met betrekking tot de doorzoeking van de auto. Hierdoor is de verdachte in ieder geval in het voorbereidend onderzoek en gedurende de eerste inhoudelijke behandeling in eerste aanleg in een nadelige procespositie komen te verkeren, nu het zijn woord was tegen het - bijzondere bewijskracht bezittende, en - door twee politieambtenaren ambtsedig opgemaakte proces-verbaal.
Het Hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbare normschending is begaan, maar dat de normschending niet zonder verdere consequentie kan blijven. Anders dan de eerste rechter en de raadsvrouw acht het Hof, gelet op de maatstaf die de Hoge Raad daarvoor in eerdergenoemde arresten heeft aangelegd, bewijsuitsluiting echter niet de aangewezen consequentie maar moet het door de normschending veroorzaakte nadeel door strafvermindering worden gecompenseerd.
De verdachte heeft immers daadwerkelijk nadeel ondervonden dat is veroorzaakt door het verzuim, het nadeel is geschikt voor compensatie door middel van strafvermindering en strafvermindering is in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim ook gerechtvaardigd. In dit verband is het Hof van oordeel dat het belang van onverkorte bestraffing, van een zakenman die zonder vergunning een vuurwapen in de armconsole van zijn auto heeft als hij in de avonduren in Sint Maarten een som geld gaat storten bij de bank, in dit geval niet opweegt tegen het belang dat is gediend met een correcte toepassing van het dwangmiddel van doorzoeking van de auto in combinatie met het belang van een volledige en waarheidsgetrouwe verantwoording door de politieambtenaren van hun optreden met betrekking tot deze doorzoeking. Het Hof acht de strafvermindering als hierna te melden ook noodzakelijk als stimulans om bij doorzoekingen als de onderhavige - waarbij de rechtmatigheid afhangt van de toestemming van degene wiens recht op privacy in het geding is - geen misverstand kan ontstaan over de vraag of die toestemming is gegeven."