ECLI:NL:HR:2014:3547

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
9 december 2014
Zaaknummer
13/02903
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbare normschending bij doorzoeking auto zonder toestemming

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Bonaire. De verdachte, geboren in Curaçao, was in cassatie gegaan tegen een uitspraak waarin het Hof had geoordeeld dat de doorzoeking van zijn auto, waarbij een vuurwapen werd aangetroffen, onrechtmatig was uitgevoerd. De doorzoeking vond plaats zonder toestemming van de verdachte en in strijd met artikel 121 van het Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen (SvNA). Het Hof concludeerde dat deze normschending onherstelbaar was en dat de verbalisanten onjuiste verklaringen hadden afgelegd, wat leidde tot een nadelige procespositie voor de verdachte.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de normschending niet zonder gevolgen kon blijven. Echter, in plaats van bewijsuitsluiting, oordeelde het Hof dat het nadeel dat door de normschending was veroorzaakt, moest worden gecompenseerd door middel van strafvermindering. Dit oordeel was gebaseerd op de overweging dat de norm van artikel 121 SvNA een wezenlijke norm is voor de procesvoering en dat de privacy van de verdachte ernstig was geschonden. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld door te besluiten tot strafvermindering in plaats van bewijsuitsluiting, en dat dit oordeel voldoende gemotiveerd was.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedures bij doorzoekingen en de noodzaak voor opsporingsambtenaren om duidelijkheid te scheppen over toestemming voor doorzoekingen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

9 december 2014
Strafkamer
nr. S 13/02903 A
CB/ARA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 2 mei 2012, nummer H 182/12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren in Curaçao op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, aan de door hem geconstateerde normschending niet het rechtsgevolg van bewijsuitsluiting heeft verbonden.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat hij op 1 augustus 2012 te Sint Maarten, voorhanden heeft gehad een pistool (merk Smith & Wesson, kaliber 9 millimeter) en tien scherpe patronen."
2.3.
De bestreden uitspraak houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De verbalisanten hebben zonder toestemming van de verdachte en derhalve zonder bevoegdheid de auto van de verdachte doorzocht. Het rechtstreeks door het verzuim verkregen bewijsmateriaal moet als onrechtmatig verkregen van het bewijs worden uitgesloten. De enkele bekentenis van de verdachte is onvoldoende voor bewezenverklaring.
Het Hof verwerpt het betoog van de raadsvrouw. Ter toelichting daarvan dient het volgende.
(...)
Ten aanzien van de vraag of er om toestemming voor de doorzoeking van de auto is gevraagd, hebben de verbalisanten als getuigen ter terechtzitting in eerste aanleg verklaringen afgelegd die elkaar uitsluiten. Verbalisant [verbalisant 1] verklaart om toestemming in het Papiaments te hebben gevraagd, terwijl verbalisant [verbalisant 2] verklaart dat [verbalisant 1] dat in het Engels heeft gedaan. Dat kan niet allebei waar zijn.
De gevolgtrekking die het Hof aan het voorgaande verbindt, is dat het ervan uit gaat dat de auto is doorzocht zonder dat toestemming is gegeven.
Dat levert een normschending op in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte, nu de verbalisanten in strijd met artikel 121 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gericht en stelselmatig onderzoek in de auto hebben gedaan, zonder dat sprake was van ontdekking op heterdaad. De verbalisanten waren daartoe niet bevoegd, zodat sprake was van een onrechtmatige doorzoeking. Deze normschending is onherstelbaar.
Wat betreft het hieraan te verbinden rechtsgevolg, overweegt het Hof, rekening houdende met de in artikel 413 Sv lid 7 genoemde factoren en in het licht van recente jurisprudentie van de Hoge Raad
(HR 19 februari 2013, BY5322 en HR 9 april 2013, BX4439), als volgt.
Het Hof acht artikel 121 Sv een belangrijk strafvorderlijk voorschrift oftewel een voor de procesvoering wezenlijke norm. De verbalisanten hebben dit voorschrift in aanzienlijke mate geschonden.
Hierdoor is in de eerste plaats de privacy van de verdachte fors geschonden. Ook al bleken de papieren van de verdachte immers in orde, toch heeft de politie verder onderzoek ingesteld en heeft de politie geld van zijn bedrijf aangetroffen, waarna het onderzoek nog verder is voortgezet. Bovendien hebben de verbalisanten in het vervolg van de procedure tegen de verdachte, ofwel in hun ambtsedig proces-verbaal ofwel als beëdigde getuigen ter terechtzitting, onjuiste en/of onvolledige verklaringen afgelegd over de gang van zaken met betrekking tot de doorzoeking van de auto. Hierdoor is de verdachte in ieder geval in het voorbereidend onderzoek en gedurende de eerste inhoudelijke behandeling in eerste aanleg in een nadelige procespositie komen te verkeren, nu het zijn woord was tegen het - bijzondere bewijskracht bezittende, en - door twee politieambtenaren ambtsedig opgemaakte proces-verbaal.
Het Hof is van oordeel dat niet kan worden volstaan met de vaststelling dat een onherstelbare normschending is begaan, maar dat de normschending niet zonder verdere consequentie kan blijven. Anders dan de eerste rechter en de raadsvrouw acht het Hof, gelet op de maatstaf die de Hoge Raad daarvoor in eerdergenoemde arresten heeft aangelegd, bewijsuitsluiting echter niet de aangewezen consequentie maar moet het door de normschending veroorzaakte nadeel door strafvermindering worden gecompenseerd.
De verdachte heeft immers daadwerkelijk nadeel ondervonden dat is veroorzaakt door het verzuim, het nadeel is geschikt voor compensatie door middel van strafvermindering en strafvermindering is in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim ook gerechtvaardigd. In dit verband is het Hof van oordeel dat het belang van onverkorte bestraffing, van een zakenman die zonder vergunning een vuurwapen in de armconsole van zijn auto heeft als hij in de avonduren in Sint Maarten een som geld gaat storten bij de bank, in dit geval niet opweegt tegen het belang dat is gediend met een correcte toepassing van het dwangmiddel van doorzoeking van de auto in combinatie met het belang van een volledige en waarheidsgetrouwe verantwoording door de politieambtenaren van hun optreden met betrekking tot deze doorzoeking. Het Hof acht de strafvermindering als hierna te melden ook noodzakelijk als stimulans om bij doorzoekingen als de onderhavige - waarbij de rechtmatigheid afhangt van de toestemming van degene wiens recht op privacy in het geding is - geen misverstand kan ontstaan over de vraag of die toestemming is gegeven."
2.4.
Art. 121 Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen (verder SvNA) zoals voor Sint Maarten van toepassing, luidt:
"1. Opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde voor inbeslagneming vatbare voorwerpen in beslag nemen en daartoe, in geval van ontdekking op heterdaad, zonodig elke plaats betreden.
2. In geval van ontdekking op heterdaad zijn zij ter inbeslagneming tevens bevoegd in voer-, vaar- en luchtvaartuigen gericht en stelselmatig onderzoek te doen.
3. De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing."
- Art. 413 SvNA luidt voor zover hier van belang:
"1. Indien normen, daaronder begrepen zowel wettelijk omschreven voorschriften als regels van ongeschreven recht, tijdens het voorbereidend onderzoek of het onderzoek ter terechtzitting, ook ingeval de behandeling van de zaak door de raadkamer plaatsvindt, zijn geschonden, kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of het verzoek van de verdachte of diens raadsman, de normschending herstellen, overeenkomstig de aard en de strekking van de geschonden norm, dan wel bevelen, dat dit zal geschieden. Hij kan daartoe de nodige aanwijzingen geven.
2. Herstel blijft achterwege, indien de normschending niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan reeds uit enige wettelijke regeling voortvloeien.
3. (...).
4. Kan herstel als bedoeld in het eerste en tweede lid niet plaatsvinden, dan blijft de normschending, behoudens in geval van het vijfde lid, zonder gevolgen.
5. De rechter kan in zijn eindvonnis, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij schending van voor de procesvoering wezenlijke normen, na een redelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen, beslissen, voor zover een bijzondere wettelijke bepaling niet reeds in de gevolgen van de normschending voorziet:
a. dat de hoogte van de straf, in verhouding tot de ernst van de normschending, zal worden verlaagd, indien het door de schending veroorzaakte nadeel langs die weg redelijkerwijze kan worden gecompenseerd;
b. dat de resultaten van het onderzoek, voor zover zij rechtstreeks door middel van de normschending zijn verkregen, niet tot het bewijs van het strafbare feit worden toegelaten, indien redelijkerwijze aannemelijk is, dat de verdachte door het gebruik van de onderzoeksresultaten ernstig in zijn verdediging is geschaad;
c. dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien door toedoen van de normschending er geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak, die aan de eisen van een eerlijk proces voldoet.
6. (...).
7. Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede bij de afweging van de in het geding zijnde belangen houdt de rechter in het bijzonder rekening met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt, en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond."
2.5.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat aangenomen moet worden dat de doorzoeking van de auto van de verdachte, waarbij het vuurwapen is aangetroffen, zonder zijn toestemming heeft plaatsgevonden, dat deze doorzoeking is geschied in strijd met art. 121 SvNA en dat dit een onherstelbare schending oplevert van een voor de procesvoering wezenlijke norm. Het Hof heeft daaraan en aan de omstandigheid dat de verbalisanten onjuiste en/of onvolledige verklaringen hebben afgelegd op de voet van art. 413 SvNA het gevolg verbonden dat het door de normschending veroorzaakte nadeel door strafvermindering moet worden gecompenseerd. Bij zijn afweging van de in aanmerking komende belangen heeft het Hof betrokken dat strafvermindering "ook noodzakelijk [is] als stimulans [dat] bij doorzoekingen als de onderhavige (...) geen misverstand kan ontstaan over de vraag of die toestemming is gegeven".
2.5.2.
Aan het middel ligt in de eerste plaats de opvatting ten grondslag dat het Hof in de gegeven omstandigheden gehouden was van zijn hem in art. 413 SvNA verleende bevoegdheid om na een redelijke afweging van belangen een van de in het vijfde lid van die bepaling vermelde rechtsgevolgen aan het verzuim te verbinden, op die wijze gebruik te maken dat het Hof aan de onderhavige onherstelbare normschending het rechtsgevolg van uitsluiting van het bewijs van het bij de doorzoeking aangetroffen vuurwapen had dienen te verbinden. Die opvatting is onjuist.
2.5.3.
Het oordeel van het Hof dat aan de normschending in dit geval het gevolg van strafvermindering moet worden verbonden, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. In de omstandigheid dat het Hof bij zijn afweging van de in aanmerking komende belangen heeft betrokken dat de strafvermindering mede gerechtvaardigd is omdat daarvan een stimulans uitgaat voor verbalisanten geen misverstand te laten bestaan over toestemming voor een doorzoeking, behoefde het Hof geenszins aanleiding te zien zijn oordeel dat bewijsuitsluiting hier een te ver gaand rechtsgevolg is nader te motiveren.
2.5.4.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 december 2014.