Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
9 december 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende jongensbesnijdenis en de vraag of dit kan worden gekwalificeerd als mishandeling. De verdachte, die niet het gezag over zijn kinderen had, had opzettelijk en met voorbedachten rade zijn zoons naar een besnijdeniskliniek gebracht zonder toestemming van hun moeder. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte welbewust handelde zonder de vereiste toestemming, wat leidde tot de conclusie dat hij wederrechtelijk had gehandeld. De verdediging voerde aan dat de besnijdenis een cultureel en religieus gebruik is en dat de verdachte meende dat dit op jonge leeftijd moest gebeuren. Het Hof oordeelde echter dat, ongeacht de culturele context, de verdachte zich bewust was van het feit dat hij geen toestemming had van de moeder, wat de wederrechtelijkheid van zijn handelen bevestigde. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat er geen rechtvaardigingsgrond was voor de handelingen van de verdachte. De middelen van cassatie werden verworpen, en de Hoge Raad concludeerde dat het Hof toereikend gemotiveerd had geoordeeld dat er sprake was van mishandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van toestemming van beide ouders bij ingrijpende medische handelingen op minderjarigen.