ECLI:NL:HR:2014:3531

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2014
Publicatiedatum
5 december 2014
Zaaknummer
13/04455
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewindvoering en tekortkomingen van de bewindvoerder in het beheer van geschonken vermogen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rol van een bewindvoerder in het beheer van geschonken vermogen. De eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, stelde dat de stichting die als bewindvoerder optrad, tekortgeschoten was in haar zorgplicht. De zaak betreft een geschonken bedrag van de moeder van eiseres, dat door de stichting beheerd werd. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank en het gerechtshof, waar de vorderingen van eiseres in eerste instantie werden afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de stichting niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen, omdat het beheer van het geschonken vermogen niet tot de taken van de bewindvoerder behoorde. De Hoge Raad concludeerde dat de stichting op basis van de intenties van de moeder van eiseres het vermogen mocht beheren en dat er geen bewijs was dat de declaraties van de belastingadviseur buitensporig hoog waren. De Hoge Raad verwierp het beroep van eiseres en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

5 december 2014
Eerste Kamer
13/04455
LH/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door haar bewindvoerder [de bewindvoerder],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.C. van Schaick,
t e g e n
STICHTING BEWINDVOERING NU VOOR LATER,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. K. Teuben.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en NVL.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 345046/ HA ZA 09-3698 van de rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2011;
b. het arrest in de zaak 200.101.355/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 mei 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
NVL heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar een ander hof voor verdere behandeling.
De advocaat van Schnabel heeft bij brief van 25 september 2014 op die conclusie gereageerd. De advocaat van NVL heeft dat gedaan bij brief van 26 september 2014.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden als vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal in 1.1 onder (i)-(xvii). Verkort weergegeven komen deze op het volgende neer.
( i) Over het gehele vermogen van [eiseres] is een bewind als bedoeld in art. 1:431 BW ingesteld. Van 28 februari 2002 tot 1 maart 2007 was NVL bewindvoerder; vanaf 1 maart 2007 was [de bewindvoerder] opvolgend bewindvoerder. [de bewindvoerder] was sinds maart 2005 al mentor van [eiseres].
(ii) [betrokkene 1] is de moeder van [eiseres]. [betrokkene 1] heeft in 2000 een deel van haar vermogen overgedragen aan de te Curaçao gevestigde Stichting Particulier Fonds Bosduin (hierna: SPF).
(iii) In 2003 heeft [betrokkene 1] aan SPF verzocht om vrijwel het gehele vermogen van SPF te schenken aan Schnabel. De belastingadviseur van [betrokkene 1], ESJ, is hierbij betrokken geweest.
(iv) Bij beschikking van 21 oktober 2004 heeft de kantonrechter te Rotterdam aan NVL machtiging verleend om namens [eiseres] een schenking van SPF te aanvaarden. NVL heeft deze schenking (ten bedrage van € 1.363.245,98) vervolgens bij notariële akte van 22 november 2004 aanvaard in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [eiseres]. Eveneens op 22 november 2004 heeft SPF de Stichting [A] opgericht (hierna: Stichting [A]; door het hof ook genoemd: [A]). NVL was een van de vier bestuursleden van Stichting [A].
( v) Vanaf 2004 heeft Stichting [A] betalingen gedaan aan [betrokkene 1], die mede door toedoen van een derde in financiële problemen was geraakt.
(vi) Bij beschikking van 21 maart 2006 is [betrokkene 1] onder bewind gesteld. Zij is op 27 september 2007 overleden.
(vii) NVL is per 6 april 2007 teruggetreden als bestuurslid van Stichting [A].
(viii) Een geschrift met het opschrift “Vaststellingsovereenkomst” vermeldt in art. 2 dat Stichting [A], [eiseres] (vertegenwoordigd door [de bewindvoerder]), NVL en twee andere voormalige bestuursleden van Stichting [A] elkaar over en weer wensen te vrijwaren en decharge verlenen betreffende de bestuursdaden van Stichting [A], het bewind over [betrokkene 1], mits met toestemming van de kantonrechter, en het bewind over [eiseres].
(ix) In januari 2008 heeft het bestuur van Stichting [A] besloten tot ontbinding van die Stichting en tot ontslag van de bestuurders onder verlening van decharge. Op 3 april 2008 is in het Handelsregister geregistreerd dat de op 31 januari 2008 ontbonden Stichting [A] is opgehouden te bestaan.
( x) Stichting [A] heeft in 2008 een bedrag van € 879.767,89 op de rekening van [de bewindvoerder] overgemaakt. Voorts heeft zij de vordering tot terugbetaling van de aan [betrokkene 1] geleende gelden aan [de bewindvoerder] gecedeerd. De door de Stichting [A] voor en aan [betrokkene 1] betaalde bedragen kunnen niet uit de nalatenschap van [betrokkene 1] worden terugbetaald.
3.2.1
Tegen deze achtergrond heeft [eiseres], vertegenwoordigd door haar opvolgend bewindvoerder [de bewindvoerder], in dit geding gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat NVL is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder, althans zich jegens haar onzorgvuldig heeft gedragen. Zij vorderde voorts dat NVL wordt veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
3.2.2
NVL voerde tegen deze vorderingen, kort samengevat, de volgende verweren aan:
(1) haar is decharge verleend bij de hiervoor in 3.1 onder (viii) bedoelde vaststellingsovereenkomst waarbij [eiseres], vertegenwoordigd door [de bewindvoerder], partij was;
(2) het door [betrokkene 1] geschonken bedrag heeft nimmer tot het vermogen van [eiseres] behoord, zodat NVL daarover geen bewind heeft gevoerd;
(3) Stichting [A] heeft geen ongeoorloofde uitgaven gedaan.
3.2.3
De rechtbank heeft deze verweren verworpen en NVL veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
3.2.4
NVL heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de tussen partijen gesloten overeenkomst geen vaststellingsovereenkomst is in de zin van art. 7:900 BW. Grief 2 keert zich tegen het oordeel dat het door [betrokkene 1] geschonken bedrag is gaan behoren tot het vermogen van [eiseres]. Met grief 3 bestreed NVL het oordeel dat zij jegens [eiseres] is tekortgeschoten in de zorg van een goed bewindvoerder.
3.2.5
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van [eiseres] alsnog afgewezen. Het hof was van oordeel dat grief 3 doel trof, zodat het de grieven 1 en 2 bij gebrek aan belang onbehandeld liet. Het hof overwoog daartoe met name:
"2.5 De verwijten die [eiseres] aan Nu voor Later maakt, kunnen als volgt worden weergegeven:
1. Nu voor Later had de aan [eiseres] door haar moeder geschonken vermogensbestanddelen - die op 3 januari 2005 een bedrag van € 1.460.319,60 vormden - niet mogen laten beheren door de Stichting [A] (verder: [A]).
2. [A] is in haar beheerstaak jegens [eiseres] tekortgeschoten, waarvoor Nu voor Later als bewindvoerder, althans een van de vier bestuursleden van [A], (mede) verantwoordelijk is. Dit tekortschieten bestaat uit het volgende:
a. aan de moeder van [eiseres] zijn (onderhouds-)uitkeringen gedaan, zonder voorafgaande schriftelijke afspraken, zonder overleg met [eiseres], zonder zekerheid va terugbetaling en zonder toestemming van de kantonrechter of de rechtbank; [A] noch [eiseres] hadden een juridische of morele verplichting om aan de moeder van [eiseres] bijstand te verlenen, in elk geval niet in de omvang waarin dat is geschied;
(…)
2.8
Op grond van hetgeen hiervoor (...) is overwogen mocht Nu voor Later er onder meer van uitgaan dat het de bedoeling van de moeder van [eiseres] was dat het uit de schenking voortvloeiende bedrag door [A] beheerd zou worden en de kantonrechter daar geen bezwaar tegen had. Bij het ontbreken van argumenten die desondanks tot een andere conclusie voeren, is het (...) verwijt dat Nu voor Later het uit de schenking voortvloeiende bedrag niet door [A] had mogen laten beheren, ongegrond.
2.9
De onder 2.5 sub 2 weergegeven argumenten zijn (…) ongegrond. Daartoe wordt (…) meer in het bijzonder overwogen als volgt.
ad a
2.1
De gelden die [A] beheerde hadden als bron hetgeen de moeder van [eiseres] materieel aan haar dochter had geschonken. Vast staat dat de moeder van [eiseres] na de schenking in problemen is geraakt en zelf geldelijke middelen behoefde. In een dergelijke situatie kan in beginsel niet geoordeeld worden dat [eiseres], als zij in staat zou zijn geweest ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen, haar moeder niet financieel zou hebben geholpen met een deel van de middelen die zij materieel van haar moeder geschonken had gekregen. Concrete argumenten op grond waarvan een uitzondering op dit uitgangspunt gemaakt moet worden, zijn gesteld noch gebleken. Een bewindvoerder heeft niet slechts als taak om voor optimaal rendement van onder bewind gesteld vermogen zorg te dragen, hij mag zich ook laten leiden door hetgeen naar in redelijkheid mag worden aangenomen de rechthebbende (in dit geval [eiseres]) zou hebben gedaan indien deze in staat zou zijn geweest ten volle haar vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de hoogte van de aan de moeder verstrekte bedragen (…) onredelijk hoog was.
(…)
Van handelen in strijd met art. 1:441 lid 2 BW is geen sprake, aangezien in die bepaling het in leen verstrekken van gelden niet is aangemerkt als een handeling waarvoor de toestemming van de rechthebbende of een machtiging van de kantonrechter is vereist. Bovendien zijn de gelden niet door [eiseres] doch door [A] aan de moeder verstrekt."
3.3
Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel komt met een aantal klachten op tegen de hiervoor in 3.2.5 weergegeven rov. 2.9 en 2.10 van het bestreden arrest. Het houdt in de kern in dat het hof een onjuiste, althans onbegrijpelijk gemotiveerde beslissing heeft gegeven door te overwegen dat het verwijt dat NVL mede verantwoordelijkheid draagt voor het feit dat Stichting [A] in haar beheerstaak jegens [eiseres] is tekortgeschoten, ongegrond is.
3.4
De klachten van het onderdeel zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat NVL als bewindvoerder het beheer voerde over het door [betrokkene 1] geschonken bedrag. Dit uitgangspunt stemt overeen met het door ([de bewindvoerder] namens) [eiseres] in dit geding steeds ingenomen standpunt dat het door [betrokkene 1] geschonken bedrag tot het vermogen van Schnabel is gaan behoren, en dus niet tot het vermogen van Stichting [A].
Het hof heeft echter in rov. 2.8 - in cassatie onbestreden - overwogen dat NVL ervan mocht uitgaan dat het de bedoeling van de moeder van [eiseres] ([betrokkene 1]) was dat "het uit de schenking voortvloeiende bedrag" door Stichting [A] zou worden beheerd en dat de kantonrechter daartegen geen bezwaar had. Het heeft, daarop voortbouwend, in rov. 2.10 – eveneens in cassatie onbestreden – tot uitgangspunt van zijn beoordeling genomen dat Stichting [A] de geschonken gelden beheerde. Dat uitgangspunt bracht mee dat het beheer van het betrokken vermogen niet tot de taak van NVL als bewindvoerder behoorde. Daaraan doet niet af dat het hof in zijn overwegingen over de wijze van beheer van het geschonken vermogen spreekt over “de bewindvoerder”.
Het onderdeel mist dus feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
3.5
Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 2.12 dat NVL niet een verwijt ervan kan worden gemaakt dat de declaraties van de belastingadviseurs buitensporig hoog waren.
3.6
Het onderdeel kan al daarom niet tot cassatie leiden omdat ook daaraan het uitgangspunt ten grondslag ligt dat NVL als bewindvoerder het beheer voerde over het door [betrokkene 1] geschonken bedrag, en voor dit uitgangspunt geen feitelijke grondslag bestaat (zie hiervoor in 3.4). Het onderdeel miskent bovendien dat het daardoor bestreden oordeel van het hof uitsluitend de declaraties van de belastingadviseur van [betrokkene 1] (EJS) betrof die betrekking hadden op ten behoeve van [betrokkene 1] verrichte werkzaamheden ten bedrage van € 20.379,--. Het oordeel van het hof dat dit bedrag niet buitensporig hoog was, is niet onbegrijpelijk.
3.7
Nu de onderdelen 1 en 2 niet tot cassatie kunnen leiden, geldt hetzelfde voor de daarop voortbouwende onderdelen 3 en 4.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NVL begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.220,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
5 december 2014.