ECLI:NL:HR:2014:3492

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
12/05714
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase en de gevolgen voor de opgelegde straf

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, gewezen op 14 november 2012. De verdachte, geboren in 1973, had op 10 maart 2010 hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep begon op 1 februari 2012. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de appelfase is overschreden. De Hoge Raad stelt vast dat de behandeling van de zaak niet binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep is afgerond met een einduitspraak. Dit oordeel van het Hof, dat geen sprake zou zijn van overschrijding van de redelijke termijn, wordt door de Hoge Raad als onjuist gekwalificeerd.

De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en terugwijzing van de zaak naar het Hof. De Hoge Raad besluit echter om de zaak zelf af te doen, omdat er geen grond aanwezig is voor ambtshalve vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad vermindert de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, naar zestien maanden en drie weken, met een proeftijd van twee jaren. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen die overschrijding daarvan kan hebben voor de opgelegde straf. De Hoge Raad bevestigt hiermee dat de waarborgen van het EVRM ook in de Nederlandse rechtspraktijk gerespecteerd moeten worden.

Uitspraak

2 december 2014
Strafkamer
nr. 12/05714
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 november 2012, nummer 21/000976-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de opgelegde straf en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de appelfase niet is overschreden.
3.2.
Het bestreden arrest houdt het volgende in:
"Op 10 maart 2010 heeft verdachte hoger beroep ingesteld, waarna op 1 februari 2012 het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is aangevangen. Er is dan ook geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn."
3.3.
Vooropgesteld moet worden dat indien, zoals hier het geval is, de verdachte zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, bij de berechting van de zaak in hoger beroep in de regel sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM, indien de behandeling van de zaak ter terechtzitting niet binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel is afgerond met een einduitspraak (vgl. HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008: BD2578, NJ 2008/358). Het oordeel van het Hof dat "geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn" in de appelfase, nu "het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep [op 1 februari 2012] is aangevangen", is derhalve niet juist. Het middel klaagt hierover terecht. De Hoge Raad zal zelf om doelmatigheidsredenen de zaak afdoen.
3.4.
Het bestreden arrest is door het Hof op 14 november 2012 gewezen, derhalve nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het hoger beroep op 10 maart 2010. In cassatie wordt ervan uitgegaan dat de termijn van berechting als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 december 2014.