ECLI:NL:HR:2014:3489

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
13/06003
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsklacht bijstandsfraude en opzettelijk voordeel trekken uit door misdrijf verkregen geld

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 december 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1966, was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak waarin hem werd verweten opzettelijk voordeel te hebben getrokken uit door misdrijf verkregen geld, in het kader van bijstandsfraude. De feiten betroffen de periode van 10 augustus 2004 tot en met 2 november 2011, waarin de verdachte samenwoonde met een betrokkene die een uitkering ontving op basis van de Wet werk en bijstand. Het Hof had vastgesteld dat de verdachte en de betrokkene feitelijk samenwoonden en dat de verdachte gebruik maakte van het geld dat de betrokkene ontving. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat de bewijsvoering niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte wist dat de betrokkene niet voldeed aan haar inlichtingenverplichtingen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte opzettelijk voordeel had getrokken uit door misdrijf verkregen geld. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

De Hoge Raad benadrukte dat voor een veroordeling op basis van opzettelijk voordeel trekken uit door misdrijf verkregen geld, er voldoende bewijs moet zijn dat de verdachte op de hoogte was van de onrechtmatigheid van de verkregen middelen. In dit geval ontbrak dat bewijs, waardoor de Hoge Raad de eerdere uitspraak niet kon handhaven. De zaak zal nu opnieuw worden beoordeeld door het Gerechtshof, waarbij de bestaande hoger beroep opnieuw in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

2 december 2014
Strafkamer
nr. S 13/06003
CB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 oktober 2013, nummer 21/005404-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel behelst de klacht dat het bewezenverklaarde opzettelijk voordeel trekken niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 10 augustus 2004 tot en met 1 november 2007 en 28 maart 2008 tot en met 2 juni 2008 en 16 september 2008 tot en met 2 november 2011, te IJsselstein, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit hetgeen werd aangeschaft met door misdrijf verkregen geld, te weten geld van een door [betrokkene], met wie hij, verdachte, duurzaam een gezamenlijke huishouding voerde als bedoeld in de Wet werk en bijstand, door middel van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichtingen, uit hoofde van de Wet werk en bijstand verkregen uitkering, welk geld geheel werd besteed aan het huishouden waarvan hij, verdachte, deel uitmaakte."
2.3.
Met betrekking tot de bewijsvoering houdt het door het Hof bevestigde vonnis van de Rechtbank het volgende in:
"4.3.1 De bewijsmiddelen
[betrokkene] heeft in de volgende periodes een uitkering ingevolge de Wet Werk en bijstand(hierna: WWB) ontvangen van de gemeente IJsselstein:
- 10 augustus 2004 tot en met 1 november 10 mei 2007;
- 28 maart 2008 tot en met 2 juni 2008;
- 16 september 2008 tot en met 2 november 2011.
In de brief waarin de gemeente IJsselstein [betrokkene] met ingang van 10 augustus 2004 een WWB-uitkering heeft toegekend staat vermeld dat zij verplicht is direct alles te melden wat van invloed kan zijn op haar uitkering. Tot deze verplichtingen worden gerekend wijzigingen in de gezinssituatie en de financiële situatie.
In de brieven waarin de gemeente IJsselstein [betrokkene] met ingang van 28 maart 2008 en met ingang van 16 september 2008 een WWB-uitkering heeft toegekend staat eveneens vermeld dat zij verplicht is direct alles te melden wat van invloed kan zijn op haar uitkering.
[betrokkene] staat sinds 28 mei 2004 ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [a-straat] in IJsselstein.
Gedurende de periode van augustus 2004 tot en met december 2005 heeft [betrokkene] op de rechtmatigheidsformulieren Abw/WWB van de gemeente IJsselstein ingevuld dat haar echtgenoot in hoofdzaak niet op haar adres aan de [a-straat] te IJsselstein verbleef.
In de periode van februari 2006 tot en met 30 november 2007 heeft [betrokkene] op mutatieformulieren van de gemeente IJsselstein ingevuld dat de woon/gezinssituatie niet was gewijzigd.
In de periode van 1 oktober 2008 tot en met 30 november 2011 heeft [betrokkene] op de mutatieformulieren van de gemeente IJsselstein ingevuld dat er geen wijzigingen haar persoonlijke omstandigheden waren opgetreden, noch in de persoonlijke omstandigheden van haar partner.
[betrokkene] heeft op al voormelde formulieren telkens ingevuld dat haar vermogen niet is toegenomen.
De motorvoertuigen met de volgende kentekens hebben op naam van [betrokkene] gestaan:
- [001] in de periode van 17-03-2004 tot en met 09-12-2004;
- [002] in de periode van 03-02-2005 tot en met 04-05-2005;
- [003] in de periode van 15-09-2005 tot en met 11-11-2005;
- [004] in de periode van 12-04-2007 tot en met 19-07-2007;
- [005] in de periode van 29-05-2007 tot en met 30-07-2007;
- [006] in de periode van 22-08-2007 tot en met 07-02-2008;
- [007] in de periode van 09-11-1987 tot en met 14-12-2008;
- [008] in de periode van 05-03-2009 tot en met 02-12-20109.
[betrokkene] heeft op 2 november 2011 tegenover de sociale recherche verklaard dat [verdachte] nooit helemaal bij haar is weggegaan en dat hij bij haar sliep. [verdachte] ging de afgelopen zeven jaar naar een andere vrouw maar sliep meestal bij [betrokkene]. Hij was bij [betrokkene] om te helpen met de kinderen. [verdachte] was het grootste gedeelte van de week bij [betrokkene]. De post en boetes werden op het adres van [betrokkene] bezorgd. De kleding van [verdachte] lag in haar woning en zij deed de was voor hem. [verdachte] had een sleutel van de woning van [betrokkene]. [betrokkene] heeft elke maand gemeentebriefjes ingevuld. Zij werd hierbij soms geholpen door de sociale dienst. Daarbij werd het formulier voorgelezen.
[betrokkene] had de auto met kenteken [001] toen ze een bijstandsuitkering ontving. De auto's met de kentekens [002], [003], [004], [006] heeft [betrokkene] gekocht. De auto met het kenteken [008] heeft ze van [verdachte] gekregen. [verdachte] woonde in mei 2007 bij [betrokkene].
[verdachte] heeft op 2 november 2011 bij de sociale recherche verklaard dat hij bij [betrokkene] woonde. Vanaf 2006 was hij bij een andere vrouw maar ging hij tussendoor naar [betrokkene]. Hij zorgde ervoor dat [betrokkene] geld had. Hij betaalde alles voor haar en hun kinderen. Met de uitkering van [betrokkene] werden de huur en de vaste lasten betaald. [verdachte] deed dit al tien of vijftien jaar. [betrokkene] redde het financieel niet met haar uitkering. Er kwamen bekeuringen en ook andere post van [verdachte] op het adres van [betrokkene]. [verdachte] had een sleutel van de woning van [betrokkene]. Zijn kleding lag in de slaapkamer van die woning.
4.3.2
De bewijsoverwegingen
De rechtbank deelt de mening van de raadsman niet dat geen sprake van een duurzame gezamenlijke huishouding is geweest. De rechtbank heeft hierbij met name gelet op de verklaringen die [betrokkene] en [verdachte] bij de sociale recherche hebben afgelegd. [verdachte] sliep meestal bij [betrokkene] en had zijn kleding in de slaapkamer van de woning van [betrokkene] liggen. Hij had een sleutel van die woning. [verdachte] heeft bovendien verklaard dat de huur en vaste lasten van de uitkering van [betrokkene] werden betaald en dat [verdachte] verder alles voor haar en de kinderen betaalde. Gelet op laatstgenoemde verklaring verwerpt de rechtbank eveneens de stelling van de raadsman dat [verdachte] geen opzet heeft gehad op het voordeel trekken uit door uitkeringsfraude verkregen geld."
2.4.
Uit de inhoud van de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan niet volgen dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit door misdrijf verkregen geld. Uit de bewijsvoering heeft het Hof weliswaar kunnen afleiden dat de verdachte en [betrokkene] in de tenlastegelegde periodes feitelijk samenwoonden in IJsselstein en dat de verdachte aldus gebruik maakte van het geld van [betrokkene] dat werd besteed aan dit huishouden, maar de bewijsvoering houdt niets in waaruit kan volgen dat de verdachte wist dat [betrokkene] niet had voldaan aan de inlichtingenverplichtingen uit hoofde van de Wet werk en bijstand, dat zij aldus onjuiste gegevens had verstrekt en op grond van die gegevens een uitkering had genoten en dat derhalve sprake was van geld dat door misdrijf was verkregen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 december 2014.