In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Anderzorg N.V. en London Verzekeringen N.V. De kwestie betreft de toepassing van het subrogatieverbod zoals vastgelegd in artikel 7:962 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, specifiek of ingeleend personeel onder deze bepaling valt. Anderzorg, als zorgverzekeraar van [betrokkene], vorderde schadevergoeding van de verweerders, na het vergoeden van medische kosten na een auto-ongeval waarbij [betrokkene] letsel opliep. De Hoge Raad oordeelde dat de woorden 'in dienst tot dezelfde werkgever' niet enkel betrekking hebben op formele dienstverbanden, maar ook ingeleend personeel kunnen omvatten. Dit oordeel is gebaseerd op de vrees van de wetgever dat verhaal door de verzekeraar de arbeidsverhoudingen zou verstoren. De Hoge Raad vernietigde het eerdere arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat had geoordeeld dat [verweerder 1] als ingeleend personeel niet onder het subrogatieverbod viel. De Hoge Raad benadrukte dat de wetgever een duidelijke en niet voor discussie vatbare afgrenzing van de uitzonderingscategorieën wenst, en dat het begrip 'werkgever' in de context van artikel 7:962 lid 3 BW formeel-juridisch moet worden opgevat. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtspraktijk, vooral in het licht van de toenemende flexibilisering van de arbeidsmarkt en de rol van ingeleend personeel.