Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
4.Beslissing
28 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen de Gemeente Middelburg en andere verweersters. De zaak betreft een onrechtmatige daad die zou zijn ontstaan tijdens bouwwerkzaamheden op een naburig perceel. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waar het geschil eerder was behandeld. De advocaat van [eiser] had beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof van 25 maart 2014, maar de Gemeente en de andere verweersters waren niet verschenen in de cassatieprocedure.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier was om het beroep te verwerpen op basis van artikel 81 RO. De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden en heeft geoordeeld dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Gemeente en andere verweersters op nihil zijn begroot. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot.