Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie door de betrokkene, die niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend. De Hoge Raad heeft op 25 november 2014 uitspraak gedaan in deze kwestie, waarbij het beroep is ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 december 2013. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene niet binnen de wettelijke termijn de benodigde documenten heeft ingediend. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kon de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft de betrokkene dan ook niet-ontvankelijk verklaard in het beroep, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, en is openbaar uitgesproken.