In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaren tegen dwangbevelen tot betaling van milieuheffingen voor de jaren 2008, 2009 en 2010. De Invorderingsambtenaar van de gemeente Spijkenisse had de bezwaren van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, waarna de Rechtbank deze beslissing bevestigde. De belanghebbende stelde dat hij de gronden van zijn beroep tijdig per fax had verzonden, maar dat de faxapparatuur van de Rechtbank deze had geweigerd wegens overbezetting. De Rechtbank oordeelde dat het risico van een mislukte faxzending voor rekening van de afzender komt en verklaarde het verzet ongegrond.
In cassatie heeft de Hoge Raad echter geoordeeld dat de Rechtbank ten onrechte het verzet ongegrond heeft verklaard. De Hoge Raad constateerde dat de belanghebbende niet in de gelegenheid was gesteld om binnen een door de Rechtbank gestelde termijn de gronden van zijn beroep aan te voeren. Dit was niet in overeenstemming met de procedurele vereisten, aangezien de ontvangst van de beroepen pas op 31 mei 2012 aan de belanghebbende was bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank de stelling van de belanghebbende over de onbereikbaarheid van de fax niet had mogen negeren en dat de uitspraak van de Rechtbank niet in stand kon blijven.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het verzet gegrond. De Rechtbank moet nu opnieuw oordelen over de ontvankelijkheid van het beroep, rekening houdend met de stelling van de belanghebbende dat de faxapparatuur van de Rechtbank op de laatste dag van de termijn niet bereikbaar was. De Hoge Raad gelastte tevens dat de gemeente Spijkenisse het griffierecht aan de belanghebbende vergoedt.