ECLI:NL:HR:2014:3382

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
14/02445
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
  • N. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van ontneming aan Nederland na uitspraak in Noorwegen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 16 april 2014, waarin het Koninkrijk Noorwegen verzocht om de overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing. De veroordeelde, geboren in 1966, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. J. Boksem. In de schriftuur wordt geklaagd dat de veroordeelde niet in het bezit is gesteld van een vertaling van een essentieel processtuk, namelijk de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waardoor hij niet in staat was om zich goed voor te bereiden op het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen van cassatie niet aan te merken zijn als zodanig, omdat ze zich niet richten tegen een rechterlijke handeling of een daarmee gelijk te stellen beslissing, zoals vereist volgens artikel 78 RO. Bovendien heeft de raadsman niet de rolraadsheer benaderd om te klagen over de ontbrekende vertaling, wat ook een vereiste is volgens het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad.

De Hoge Raad concludeert dat de veroordeelde niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, waardoor hij niet-ontvankelijk wordt verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting op 25 november 2014.

Uitspraak

25 november 2014
Strafkame
rnr. 14/02445 W
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 16 april 2014, nummer 10/992004-12, omtrent een verzoek van het Koninkrijk Noorwegen tot overname van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing tegen:
[veroordeelde], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de schriftuur en de ontvankelijkheid van het beroep

2.1.
De schriftuur houdt onder het opschrift 'middel' in dat de veroordeelde "niet de beschikking [heeft] gekregen over een vertaling van een essentieel processtuk, te weten: de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 april 2014 waarbij de gevorderde tenuitvoerlegging toelaatbaar is verklaard", waardoor hij "niet in de gelegenheid [is] geweest zich te verdiepen in de uitspraak met het oog op het thans aanhangige cassatieberoep".
2.2.
Voor zover de schriftuur beoogt te klagen dat de strafadministratie van de Hoge Raad heeft verzuimd een afschrift van die vertaling aan de raadsman van de veroordeelde toe te zenden, keert zij zich niet tegen een rechterlijke of daarmee op één lijn te stellen handeling of beslissing als bedoeld in art. 78 RO. De klacht kan dus niet worden aangemerkt als een middel van cassatie in de zin van art. 32, vierde lid, WOTS.
2.3.
Voor zover de schriftuur bedoelt te klagen dat voormelde vertaling zich niet bevindt bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken, wordt miskend dat een raadsman die bevindt dat de processtukken niet volledig zijn, ingevolge art. IV lid 3 van het Procesreglement Strafkamer Hoge Raad schriftelijk een verzoek om aanvulling moet indienen bij de rolraadsheer voordat hij in een middel over die onvolledigheid wenst te klagen. Nu niet is gebleken dat de raadsman met betrekking tot voormelde vertaling een dergelijk verzoek heeft gedaan, kan ook deze klacht niet worden aangemerkt als een middel van cassatie in voormelde zin.
2.4.
Nu de veroordeelde niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 32, vierde lid, WOTS, zodat hij in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2014.