Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
25 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, die op 19 november 2013 werd gedaan. De betrokkene, geboren in 1964, had een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Hoge Raad voorgelegd. Echter, de betrokkene had niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie ingediend, wat in strijd is met de wettelijke vereisten zoals vastgelegd in artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt concludeerde tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd en verklaarde de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep. Dit arrest werd uitgesproken op 25 november 2014 door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.