ECLI:NL:HR:2014:3378

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 november 2014
Publicatiedatum
25 november 2014
Zaaknummer
13/05817
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring verdachte in hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 november 2014 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep. De verdachte was eerder bij verstek veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam op 5 november 2012 voor bedreiging met zware mishandeling. Tegen dit vonnis heeft zij op 7 januari 2013 hoger beroep ingesteld, maar het Hof heeft haar niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep vanwege een overschrijding van de termijn. De verdachte en haar raadsvrouw voerden aan dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij als slachtoffer en niet als verdachte was gedagvaard, en dat zij hierdoor niet op de hoogte was van de noodzaak om te verschijnen. Het Hof oordeelde echter dat de dagvaarding duidelijk was en dat de verdachte voldoende tijd had om kennis te nemen van de inhoud ervan. De Hoge Raad herhaalde de overwegingen uit eerdere jurisprudentie en concludeerde dat de omstandigheden die door de verdediging zijn aangevoerd, niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt die de termijnoverschrijding verontschuldigden. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de beslissing van het Hof.

Uitspraak

25 november 2014
Strafkamer
nr. S 13/05817
ABO/EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 november 2013, nummer 22/000074-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S. Schuurman, advocaat te Breukelen, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag om opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de overschrijding van de termijn voor het instellen van het hoger beroep niet verschoonbaar was.
2.2.1.
De verdachte is bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Rotterdam van 5 november 2012 bij verstek veroordeeld ter zake van "bedreiging met zware mishandeling" gericht tegen haar broer. Tegen dit vonnis heeft zij op 7 januari 2013 hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.2.2.
Blijkens de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep hebben de raadsvrouwe van de verdachte en de verdachte aldaar het volgende aangevoerd met betrekking tot de ontvankelijkheid van de verdachte in het door haar ingestelde hoger beroep:
- ter terechtzitting van 19 juli 2013:
"De raadsvrouw (...) deelt (...) mede:
Cliënt is er vanuit gegaan dat zij slachtoffer was in de onderhavige zaak en niet verdachte. Cliënt heeft derhalve naar Slachtofferhulp gebeld en gevraagd of het noodzakelijk was om ter terechtzitting te verschijnen. Zij kreeg te horen dat dit niet noodzakelijk was en is derhalve niet verschenen. Toen ze hoorde dat ze was veroordeeld, heeft zij direct contact opgenomen met ons kantoor. Cliënt heeft vertrouwd op de mededeling die Slachtofferhulp aan haar heeft gedaan.
(...)
De verdachte verklaart op vragen:
(...) Ik heb de dagvaarding wel gelezen. Ik kwam toen echter net uit het ziekenhuis. Ik had een gebroken neus. Ik was daar dus meer mee bezig. Toen ik de brief las, dacht ik dat ik als getuige was opgeroepen."
- en ter terechtzitting van 11 november 2013:
"De verdediging stelt zich op het standpunt dat het de verdachte niet te verwijten valt dat het appel tardief is ingesteld. Gelet op de brieven die zij in haar hoedanigheid van slachtoffer [heeft ontvangen] in de strafzaak waarin haar broer verdachte was - welke strafzaak samenhing met de onderhavige strafzaak waarin zij zelf als verdachte was gedagvaard - is cliënt ervan uitgegaan dat zij slachtoffer was in de onderhavige strafzaak in plaats van verdachte. Vanuit deze misvatting heeft de verdachte naar Slachtofferhulp gebeld en gevraagd of het noodzakelijk was om ter terechtzitting te verschijnen. Zij kreeg te horen dat dit niet noodzakelijk was en is om die reden niet verschenen bij de behandeling van haar zaak in eerste aanleg. Toen verdachte hoorde dat ze - bij verstek - was veroordeeld, is direct namens haar hoger beroep ingesteld. De verwarrende correspondentie, de informatie van slachtofferhulp, de toetakeling door haar broer, zijn bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat het verdachte niet kan worden verweten dat zij te laat hoger beroep heeft ingesteld.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende:
Toen ik de dagvaarding ontving was ik in de war. Bovendien was ik net mishandeld door mijn broer en kwam ik net van het ziekenhuis toen ik de dagvaarding ontving. Ik zat er zo mee dat alles aan mij voorbij is gegaan. Ik voelde mij slachtoffer. Het was voor mij een familiedilemma. Achteraf heb ik pas het hele verhaal gehoord. Ik kon destijds helemaal niet weten dat ik verdachte was. Dat is in elk geval niet in mij opgekomen. Als ik had geweten dat ik als verdachte was gedagvaard, was ik wel verschenen. Ik was er op dat moment niet bij met mijn hoofd."
2.2.3.
Het Hof, dat de verdachte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, heeft daartoe het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het de verdachte niet te verwijten valt dat het appèl tardief is ingesteld. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte, gelet op brieven die zij in haar hoedanigheid van slachtoffer in de strafzaak waarin haar broer verdachte was - welke strafzaak samenhing met de onderhavige strafzaak waarin zij zelf als verdachte was gedagvaard - ervan uit is gegaan dat zij slachtoffer was in de onderhavige strafzaak in plaats van verdachte. Vanuit deze misvatting heeft de verdachte naar Slachtofferhulp gebeld en gevraagd of het noodzakelijk was om ter terechtzitting te verschijnen. Zij kreeg te horen dat dit niet noodzakelijk was en is om die reden niet verschenen bij de behandeling van haar zaak in eerste aanleg. Toen verdachte hoorde dat ze - bij verstek - was veroordeeld, is direct namens haar hoger beroep ingesteld.
Het hof verwerpt het betoog van de verdediging en overweegt als volgt.
De dagvaarding is op 20 augustus 2012 in persoon aan de verdachte betekend. In de dagvaarding staat duidelijk vermeld dat zij wordt verdacht van een strafbaar feit en om die reden wordt opgeroepen voor de rechter te verschijnen op 5 november 2012 te 13:45 uur.
De verdachte heeft bijna 2 maanden later twee brieven d.d. 11 oktober 2012 van de officier van justitie ontvangen. In één daarvan wordt haar medegedeeld dat haar broer is gedagvaard en op 5 november 2012 te 13:30 uur voor de rechter moet verschijnen, en dat zij - als zij dat wil - bij de betreffende zitting aanwezig mag zijn. In de andere wordt zij gewezen op haar rechten als aangeefster in de strafzaak van haar broer. In die brief staat ook dat zij, als zij wil, bij de behandeling ter zitting aanwezig mag zijn.
Het hof is van oordeel dat, gelet op
- de inhoud van de dagvaarding enerzijds en de genoemde brieven anderzijds,
- de tijd gelegen tussen het in persoon betekenen van de dagvaarding en het versturen van de beide brieven, en
- het gegeven dat er verschillende tijdstippen staan vermeld voor aanvang van de beide zittingen,
het voor de verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest dat zij èn als verdachte was gedagvaard èn als slachtoffer mocht verschijnen bij de behandeling van de strafzaak van haar broer. Daar komt bij dat zij als verdachte is gehoord door de politie in de onderhavige zaak. Dat zij op het moment dat de dagvaarding aan haar in persoon werd betekend in de war was, zoals zij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, doet aan het voorgaande niet af en levert ook geen verschoonbare overschrijding van de termijn voor het instellen van hoger beroep op. Zij had immers in een later stadium de dagvaarding opnieuw kunnen lezen en desgewenst advies kunnen inwinnen.
De verdachte had derhalve binnen veertien dagen na het op 5 november 2012 gewezen vonnis in hoger beroep moeten komen. De verdachte heeft echter eerst op 7 januari 2013 hoger beroep ingesteld, zodat zij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard."
2.3.
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden ingesteld en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. Overschrijding van de termijn voor hoger beroep door de verdachte, zoals in het onderhavige geval, betekent in de regel dat deze niet in dat hoger beroep kan worden ontvangen.
Dit gevolg kan daaraan uitsluitend dan niet worden verbonden, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Daarbij kan worden gedacht aan voor het verstrijken van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke informatie waardoor bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt of aan een zodanige psychische gesteldheid dat in verband daarmee het verzuim tijdig hoger beroep in te stellen niet aan de verdachte kan worden toegerekend (vgl. HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587, NJ 2004/181).
2.4.
Het Hof heeft geoordeeld dat de omstandigheden waarop namens de verdachte een beroep is gedaan, niet kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in voormelde zin. Mede gelet op de inhoud van de dagvaarding voor de terechtzitting van 5 november 2012 die op 20 augustus 2012 aan de verdachte in persoon is uitgereikt, getuigt dat oordeel niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van hetgeen door de raadsvrouwe en de verdachte is aangevoerd. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof op grond van de inhoud van die dagvaarding - waaruit blijkt dat de verdachte wordt opgeroepen om als verdachte ter terechtzitting te verschijnen en waarin is vermeld welke gedraging haar wordt tenlastegelegd - aangenomen dat, indien de verdachte op het moment dat de dagvaarding werd uitgereikt niet in staat was kennis te nemen van de inhoud daarvan omdat zij als gevolg van recente gebeurtenissen 'in de war was', van haar in redelijkheid mocht worden gevergd dat zij tijdig het nodige zou hebben gedaan om van die inhoud op een later tijdstip tussen 20 augustus 2012 en 5 november 2012 alsnog kennis te nemen.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 november 2014.