In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een faillietverklaring. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.A.M. Essed, had een verzoek tot faillietverklaring ingediend tegen Slough Estates Mainland B.V., die werd bijgestaan door advocaat mr. W.H. van Hemel. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, maar het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft dit faillissement alsnog uitgesproken. Dit gebeurde echter zonder kennis te nemen van de intrekking van het hoger beroep door Slough, die op de dag voor het arrest was verzonden. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet had mogen overgaan tot faillietverklaring, nu het hoger beroep tijdig was ingetrokken. De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de zaak zelf afgedaan, waarbij het de partijen de gelegenheid gaf om zich uit te laten over de faillissementskosten en het salaris van de curator. De Hoge Raad heeft tevens aangegeven dat de Staat niet in de kosten van het geding kan worden veroordeeld, omdat deze niet betrokken was bij de procedure. De partijen en de curator kregen vier weken de tijd om hun standpunten kenbaar te maken, waarna zij de gelegenheid hadden om op elkaars standpunten te reageren. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, maar de beslissing over de faillissementskosten en het salaris van de curator aangehouden.