Uitspraak
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een onteigening van percelen in Wateringen, eigendom van [eiseres] B.V., die een glastuinbouwbedrijf exploiteerde. De Hoge Raad behandelt de vraag van de schadeloosstelling die aan [eiseres] toekomt na de onteigening. De rechtbank had eerder een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld op € 4.015.450,--, maar in haar eindvonnis werd dit bedrag verhoogd naar € 4.449.087,--, inclusief vergoedingen voor vermogens- en inkomensschade. De rechtbank oordeelde dat de onteigende recht had op een vergoeding voor de onrendabele top, maar slechts een bedrag van € 75.000,-- toekende, wat [eiseres] betwistte.
De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd door de onrendabele top niet volledig te vergoeden. De Hoge Raad stelt dat bij onteigening van bedrijfsmatig gebruikte onroerende zaken de waardering van het vervangend object na aanpassing moet plaatsvinden tegen de marktwaarde, en niet tegen de vervangingswaarde. Dit betekent dat de onteigende recht heeft op volledige schadeloosstelling, zodat hij in een gelijke economische positie blijft als voor de onteigening. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst de zaak naar het gerechtshof voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte waardering van onteigende bedrijfsmiddelen en de noodzaak om de onteigende in dezelfde economische positie te brengen als voor de onteigening. De gemeente Westland wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [eiseres] zijn begroot op € 3.504,89.