In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van een belanghebbende tegen een beslissing van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van de Inspecteur van de Belastingdienst om de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 in behandeling te nemen. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen deze weigering, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatieberoep naar voren waren gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.
De Hoge Raad concludeerde dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit leidde tot de beslissing om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De uitspraak werd gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en werd in het openbaar uitgesproken. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de weigering van de Belastingdienst werd bekrachtigd.