ECLI:NL:HR:2014:3338

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2014
Publicatiedatum
20 november 2014
Zaaknummer
14/03666
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake de weigering van de Belastingdienst om aangifte inkomstenbelasting in behandeling te nemen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2014 uitspraak gedaan over een cassatieberoep van een belanghebbende tegen een beslissing van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de weigering van de Inspecteur van de Belastingdienst om de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 in behandeling te nemen. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen deze weigering, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatieberoep naar voren waren gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen.

De Hoge Raad concludeerde dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Dit leidde tot de beslissing om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren, op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De uitspraak werd gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en werd in het openbaar uitgesproken. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de weigering van de Belastingdienst werd bekrachtigd.

Uitspraak

21 november 2014
Nr. 14/03666
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 14 juli 2014, nr. SGR 14/3959 V, betreffende de weigering door de Inspecteur van de Belastingdienst [P] om de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2013 in behandeling te nemen.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Libari, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2014.