Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
14 februari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 14 februari 2014 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in faillissementszaken, specifiek in het kader van de Insolventieverordening. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken voor het verloop van het geding in feitelijke instanties.
De advocaat-generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij hij zich baseert op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verzoeker. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de toepassing van het internationaal privaatrecht in faillissementszaken.