ECLI:NL:HR:2014:333

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
13/04139
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in faillissementszaken en de toepassing van de Insolventieverordening

In deze zaak, die op 14 februari 2014 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in faillissementszaken, specifiek in het kader van de Insolventieverordening. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank Midden-Nederland. De Hoge Raad verwijst naar deze eerdere uitspraken voor het verloop van het geding in feitelijke instanties.

De advocaat-generaal L. Timmerman heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij hij zich baseert op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verzoeker. Dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot, en is een belangrijke uitspraak met betrekking tot de toepassing van het internationaal privaatrecht in faillissementszaken.

Uitspraak

14 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04139
LZ/NH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en [verweerder].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/16/13/759F van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2013 en 18 juli 2013;
b. het arrest in de zaak 200.130.604 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 augustus 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
De zaak is voor [verzoeker] toegelicht en aanvullend toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
De advocaat van [verzoeker] heeft bij brief van 16 januari 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 februari 2014.