ECLI:NL:HR:2014:331

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
13/04254
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en de beoordeling van goede trouw

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de toelating van verzoekster tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. Verzoekster, geboren in Colombia en sinds 2002 in Nederland, had een schuldenlast van € 20.179,69, waaronder een huurschuld en een schuld aan Skala Home Electronics B.V. De rechtbank Rotterdam had haar verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling afgewezen, waarna het gerechtshof te 's-Gravenhage deze beslissing bevestigde. Het hof oordeelde dat verzoekster niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij te goeder trouw was ten aanzien van het aangaan van haar schulden, en dat zij bovendien niet in staat zou zijn om haar verplichtingen uit de schuldsanering na te komen, mede door gezondheidsklachten en onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal.

In cassatie heeft de Advocaat-Generaal geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de rechtsklachten van verzoekster verworpen, maar heeft de motiveringsklachten gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de gezondheidsklachten van verzoekster en haar beheersing van de Nederlandse taal tot de conclusie leidden dat zij haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de bekrachtiging van het hof zelfstandig was gebaseerd op de vraag of verzoekster te goeder trouw was bij het aangaan van haar schulden. De Hoge Raad heeft het beroep van verzoekster verworpen, waarmee de eerdere uitspraken van de rechtbank en het hof in stand blijven.

Uitspraak

14 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/04254
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/10/402138/FT-EA 12.1255 van de rechtbank Rotterdam van 13 februari 2013;
b. het arrest in de zaak 200.122.150/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 27 augustus 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend verzoekschrift tot cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [verzoekster] heeft bij brief van 22 november 2013 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verzoekster] is in maart 1964 te Colombia geboren.
(ii) Zij is in 2002 naar Nederland gekomen. Zij was toen gehuwd.
(iii) In 2006 heeft zij de Nederlandse nationaliteit verkregen.
(iv) [verzoekster] is in 2010 van echt gescheiden.
3.2.1
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten. Blijkens het verzoekschrift was sprake van een schuldenlast van € 20.179,69, waaronder een huurschuld van € 6.797,10 en een schuld aan Skala Home Electronics B.V. van € 6.185,89 in verband met de aanschaf van een koelkast, wasmachine en droger.
De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Kort samengevat, overwoog het hof dat [verzoekster] voor een belangrijk deel van de schulden – meer in het bijzonder wat betreft de huurschuld en de schuld aan Skala – niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten aanzien van het aangaan of onbetaald laten van die schulden te goeder trouw is geweest (rov. 4 en 5), terwijl de aangevoerde feiten en omstandigheden onvoldoende aanleiding geven om desondanks toelating tot de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd te achten (rov. 6). Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat [verzoekster] haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal kunnen nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daaraan legt het hof allereerst ten grondslag dat [verzoekster] ziek is omdat sprake is van restklachten na het verwijderen van een hersentumor, zij het dat het hof de huidige aard en ernst van de klachten niet heeft kunnen vaststellen. Voorts baseert het hof zijn oordeel op het feit dat [verzoekster] onvoldoende de Nederlandse taal beheerst, dat daarom voor het welslagen van het schuldsaneringstraject noodzakelijk is dat er voldoende hulp is, waarvan het hof onvoldoende overtuigd is ondanks het goed doorlopen door [verzoekster] van het traject van de Kredietbank Rotterdam en de stelling van [verzoekster] dat zij altijd hulp heeft gehad van mensen in haar omgeving, bijvoorbeeld bij het vertalen van correspondentie. (rov. 7)
3.3.
Middel IV, dat de Hoge Raad als eerste zal behandelen, komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 7. Het bevat rechts- en motiveringsklachten.
3.4
De rechtsklachten van het middel falen. Het hof heeft de juiste maatstaf van art. 288 lid 1 onder c Fw toegepast.
3.5
De motiveringsklachten van het middel zijn evenwel terecht voorgedragen. Nu het hof niets heeft vastgesteld omtrent de aard en ernst van de gezondheidsklachten van [verzoekster], kunnen die gezondheidsklachten niet bijdragen tot het oordeel dat [verzoekster] haar verplichtingen uit de schuldsanering onvoldoende zal kunnen nakomen. Waar het hof het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal aan zijn oordeel ten grondslag legt, is zijn oordeel eveneens onvoldoende gemotiveerd. Deze enkele omstandigheid behoeft nog niet te beletten dat aan de verplichtingen uit een schuldsanering wordt voldaan. Uitgaande van hetgeen namens [verzoekster] ter zitting is verklaard over geboden en nog te bieden hulp van haar omgeving, mocht het hof niet zonder (nadere) motivering de eis stellen dat zij aannemelijk zou maken dat die hulp gedurende de gehele looptijd van de regeling is gewaarborgd.
3.6
Het middel kan evenwel wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. De bekrachtiging door het hof van het vonnis van de rechtbank wordt immers zelfstandig gedragen door hetgeen het heeft overwogen in rov. 4-6 omtrent, kort gezegd, de vraag of [verzoekster] ter zake van het aangaan en onbetaald laten van haar schulden te goeder trouw is geweest. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De hiertegen gerichte klachten van de middelen I-III falen derhalve.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 februari 2014.