Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
7 januari 2014.
Hoge Raad
Op 7 januari 2014 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 10 oktober 2012 was gewezen. De zaak betreft een verdachte, geboren in 1982, die in cassatie is gegaan tegen een eerder vonnis. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.T.H.L. van de Bergh, heeft middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat de eerste drie middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stellen.
Echter, het vierde middel, dat betrekking heeft op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van negen jaren en negen maanden naar negen jaren en acht maanden.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. Het beroep is voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg en is openbaar uitgesproken.