ECLI:NL:HR:2014:3294

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2014
Publicatiedatum
18 november 2014
Zaaknummer
13/02466
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens niet tijdig indienen van middelen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie dat is ingesteld door de betrokkene tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 november 2012. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1981, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft vervolgens beoordeeld of de betrokkene ontvankelijk was in zijn beroep. Aangezien de betrokkene niet tijdig door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de betrokkene niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 18 november 2014 het arrest gewezen, waarin de betrokkene niet-ontvankelijk is verklaard in het beroep.

Uitspraak

18 november 2014
Strafkamer
nr. 13/02466 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 30 november 2012, nummer 20/000534-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Middelen van cassatie zijn namens deze niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 november 2014.