ECLI:NL:HR:2014:328

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2014
Publicatiedatum
13 februari 2014
Zaaknummer
13/01182
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en onbegrijpelijk oordeel

In deze zaak, die op 14 februari 2014 door de Hoge Raad is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen een vrouw en een man na hun echtscheiding. De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 7 september 2011 en 5 december 2012 zijn gegeven. De vrouw betwist de wijze waarop het hof de verdeling van bepaalde bestanddelen van de gemeenschap heeft vastgesteld, met name de toedeling van de saldi van bankrekening [001].

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het hof ten onrechte twee keer het saldo van rekening [001] aan de vrouw heeft toegedeeld zonder nadere motivering, wat leidt tot een onbegrijpelijk oordeel. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en het geding terugverwezen naar dat hof voor verdere behandeling en beslissing. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging en verwijzing, wat door de Hoge Raad is gevolgd.

De zaak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de verdeling van huwelijksgoederen en de noodzaak voor rechters om hun oordelen voldoende te motiveren, vooral in complexe echtscheidingsprocedures. De uitspraak van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de rechtsvragen die in deze context aan de orde zijn en bevestigt de noodzaak van transparantie in de besluitvorming van de rechterlijke macht.

Uitspraak

14 februari 2014
Eerste Kamer
nr. 13/01182
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Dhalganjansing,
t e g e n
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. H.H.M. Meijroos.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 317162/F2 RK 08-2714 van de rechtbank Rotterdam van 23 februari 2009;
b. de beschikkingen in de zaak 200.030.600/01 van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 28 april 2010, 8 september 2010, 7 september 2011, 5 september 2012 en 5 december 2012.
De beschikkingen van het hof van 7 september 2011 en 5 december 2012 zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof van 7 september 2011 en 5 december 2012 heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In deze echtscheidingsprocedure gaat het in cassatie alleen om de verdeling van bepaalde bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap.
3.2.1
Middel I keert zich tegen rov. 12 van de eindbeschikking van het hof, waarin het hof heeft overwogen:
“12. Op grond van hetgeen vorenstaand en in zijn beschikking van 7 september 2011 is overwogen gelast het hof de wijze van de verdeling van de gemeenschap als volgt:
Aan de vrouw dienen te worden toegedeeld
- (…)
- bankrekening [001] € 19.078,86
- (…)
- bankrekening [001] € 15.998,85
- (…).”
3.2.2
Het middel voert dat het hof ten onrechte twee keer het saldo van rekening [001] aan de vrouw heeft toegedeeld. Het klaagt dat dit zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
3.2.3
De klacht is gegrond. Het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 1 november 2010 vermeldt omtrent de te verdelen bestanddelen:
“5. [001] (privé-rekening vrouw). Het saldo van deze rekening per 1 februari 2009 is € 19.078,86. Partijen zijn het over dit bedrag eens.
(…)
14. [001] (ING): Deze rekening is een bankrekening op naam van de vrouw (betaalrekening). De vrouw zal bewijs overleggen, waaruit blijkt wat het saldo per 1 februari 2009 is.”
De onder 5 in dit proces-verbaal vermelde post valt te herleiden tot een eerdere brief van de advocaat van de man aan het hof, van 18 oktober 2010, waarbij van rekening [001] dagafschrift 6 van 16 maart 2009 is overgelegd, dat als saldo per 2 maart 2009 vermeldt € 19.078,86.
Ter uitvoering van het onder 14 in dit proces-verbaal vermelde, heeft de advocaat van de vrouw nadien bij brief van 10 januari 2011 van rekening [001] dagafschrift 3 van 2 februari 2009 overgelegd, dat als saldo per die datum vermeldt € 15.998,85.
Zoals hieruit volgt, heeft het hof dus inderdaad twee keer het saldo van rekening [001] aan de vrouw toegedeeld. Deze vergissing van het hof valt terug te voeren op een vergissing van partijen die ook zelf het saldo van de rekening twee keer in de verdeling hebben betrokken, zoals blijkt uit het proces-verbaal van de comparitie en uit rov. 7 en 14 van de tussenbeschikking van het hof van 7 september 2011. Dat neemt echter niet weg dat de dubbele toedeling door het hof van het saldo van de rekening onbegrijpelijk is en daarom niet in stand kan blijven.
3.3
De klachten van middelen II-IV kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 5 december 2012;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
14 februari 2014.