Uitspraak
[X]en
[X-Y]te
[Z](hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 11 maart 2014, nrs. 13/00564 en 13/00565, betreffende een door belanghebbenden op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2014 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbenden op aangifte voldaan bedrag aan overdrachtsbelasting. De uitspraak van het Gerechtshof dateert van 11 maart 2014 en betreft de nummers 13/00564 en 13/00565. De Hoge Raad heeft in deze procedure de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld.
De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Daarnaast zijn de middelen klaarblijkelijk niet tot cassatie in staat.
Gelet op artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2014.