Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
7 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. De zaak betrof een verzoek om nihilstelling van de partneralimentatie op basis van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek. De man stelde dat de vrouw samenleefde met een ander, wat volgens hem aanleiding gaf om de alimentatie te beëindigen. De Hoge Raad verwees naar eerdere beschikkingen van de rechtbank en het hof, waarin de feiten en omstandigheden van de zaak waren uiteengezet. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de man geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. De Hoge Raad concludeerde dat de man onvoldoende belang had bij het cassatieberoep, en dat de aangevoerde klachten niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie niet-ontvankelijk, en dit werd openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. Deze uitspraak benadrukt het belang van voldoende belang bij cassatie en de strikte eisen die aan de ontvankelijkheid van cassatieberoepen worden gesteld.