ECLI:NL:HR:2014:3115

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
13/04701
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs en kennisgeving aan verdachte

In deze zaak gaat het om de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte, die op 9 juli 2009 in Rotterdam een motorrijtuig bestuurde terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. De Hoge Raad behandelt het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 september 2013. De verdachte had eerder een EMA-cursus opgelegd gekregen door het CBR, en zijn rijbewijs was ongeldig verklaard per 30 juni 2008. De verdachte stelde dat hij niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring, maar het Hof oordeelde dat hij redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was. De Hoge Raad oordeelt echter dat de enkele verzending van de ongeldigverklaring per aangetekende brief niet voldoende bewijs oplevert dat de verdachte daadwerkelijk op de hoogte was van de ongeldigverklaring. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De zaak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs dat een verdachte op de hoogte was van een ongeldigverklaring van een rijbewijs. De Hoge Raad concludeert dat de bewijsvoering niet voldoet aan de eisen van de wet, en dat de verdachte niet bewezen kan worden dat hij wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Dit arrest is gewezen op 4 november 2014 en is van belang voor de rechtspraktijk met betrekking tot de kennisgeving van ongeldigverklaringen van rijbewijzen.

Uitspraak

4 november 2014
Strafkamer
nr. 13/04701
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 september 2013, nummer 22/000434-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel beoogt te klagen dat uit de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte "wist of redelijkerwijs moest weten" dat een op zijn naam gesteld rijbewijs ongeldig was verklaard.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 9 juli 2009 te Rotterdam terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, Spinozaweg, als bestuurder een motorrijtuig, personenauto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd."
2.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal Misdrijf d.d. 6 oktober 2009 van de politie Rotterdam-Rijnmond met zaaknummer 0390352. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik zag/constateerde dat een persoon het volgende feit pleegde: terwijl een op zijn/haar naam gesteld rijbewijs voor één of meer categorieën van motorrijtuigen dan wel voor een gedeelte van de geldigheidsduur ongeldig is verklaard, op de weg een motorrijtuig van de categorie of categorieën dan wel gedurende dat gedeelte van de geldigheidsduur besturen of doen besturen.
Overtredingsgegevens:
Datum : 09-07-2009
Plaats : Rotterdam
Locatie : Spinozaweg, een voor het openbaar verkeer openstaande weg
Voertuig : personenauto
Kenteken : [AA-00-BB]
Personalia verdachte:
Achternaam : [achternaam verdachte]
Voornamen : [voornaam verdachte]
Geboren : [geboortedatum]-1977
Geboortegemeente : [geboorteplaats]
Geslacht : mannelijk
Nadat ik de verdachte had meegedeeld niet tot antwoorden verplicht te zijn, verklaarde deze: 'Ik moet werken'.
2. Een geschrift, zijnde een List CRB Vorderingprocedures, d.d. 09-07-2009, met nummer 09072009.0835.002583. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
Naam : [verdachte]
Voornaam : [voornaam verdachte]
Geb. datum : [geboortedatum]-1977
Geboorteplaats : [geboorteplaats]
Rijbewijsnummer : [001]
Gevorderde inleverdatum : 30-06-2008
Datum ongeldigverklaring : 23-06-2008
Categorie : B
3. Een geschrift, zijnde een besluit van het CBR, d.d. 23 juni 2008, ondertekend door [verbalisant], hoofd divisie Vorderingen, betreffende [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977. Dit geschrift is als bijlage gevoegd bij het onder bewijsmiddel 4 genoemde geschrift. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
I. Betrokkene heeft niet de vereiste medewerking verleend aan de EMA.
II. Het rijbewijs van de betrokkene wordt voor alle categorieën ongeldig verklaard.
De ongeldigverklaring is van kracht met ingang van de zevende dag na dagtekening van dit besluit.
4. Een geschrift, zijnde een brief met bijlagen, d.d. 9 februari 2010, ondertekend door mr. E. van Pernis-van de Wal, manager divisie Vorderingen. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:
U heeft het CBR verzocht om aan u de stukken te sturen over [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1977, wonende te [woonplaats].
Hierbij ontvangt u deze stukken. Het besluit van 23 juni 2008 hebben wij aangetekend verzonden. De aangetekende brief is niet retour gekomen naar het CBR."
2.4.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte niet bekend was met de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en daarom dient te worden vrijgesproken.
Bij besluit van 19 maart 2008 heeft het CBR aan de verdachte de EMA-cursus opgelegd. Het is het hof ambtshalve bekend dat in een dergelijk schrijven de ontvanger alsdan erop wordt gewezen dat wanneer hij de kosten van de EMA-cursus niet tijdig betaalt of zonder geldige reden niet op de cursus verschijnt, het CBR zijn rijbewijs ongeldig zal verklaren.
Het hof heeft op grond van de van het CBR ontvangen stukken vastgesteld dat de reden van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte is gelegen in het feit dat de verdachte niet tijdig de kosten van de EMA-cursus heeft betaald.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat het besluit van 23 juni 2008 tot ongeldigverklaring van het rijbewijs aangetekend aan de verdachte per adres [a-straat 1] te [woonplaats] is verzonden en dat de aangetekende brief niet is retour gekomen naar het CBR.
De verdachte was per 18 juni 2008 tot 9 april 2009 in de GBA ingeschreven op dat adres - waar hij overigens blijkens het GBA ook in de periode 2005/2006 ingeschreven was - dat blijkens zijn eigen opgaaf op 9 juli 2009 ook zijn adres was. Het hof acht daarom aannemelijk dat het besluit van 23 juni 2008 de verdachte omstreeks of kort na 23 juni 2008 heeft bereikt.
Dit gegeven leidt het hof tot het oordeel dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde redelijkerwijs moest weten, dat zijn rijbewijs met ingang van 30 juni 2008 ongeldig was verklaard.
Daar komt nog bij dat nadat de verdachte op 9 juli 2009 was staande gehouden en - kennelijk - ermee geconfronteerd werd dat hij een auto bestuurde, terwijl hij geen rijbewijs had, en hem gevraagd werd waarom hij dan toch auto reed, de verdachte uitsluitend verklaarde: 'ik moet werken'. Voor zover hieruit al geen (impliciete) wetenschap dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard is af te leiden, biedt dit antwoord in ieder geval geen enkele steun voor de - overigens niet onderbouwde - stelling dat de verdachte niet bekend zou zijn met de hem opgelegde ontzegging.
Het hof is van oordeel dat uit het bovenstaande genoegzaam naar voren komt dat de verdachte - op zijn minst - redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Derhalve is het hof van oordeel dat voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit."
2.5.
Uit de bewijsvoering kan niet volgen dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Anders dan het Hof heeft geoordeeld is de omstandigheid dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verdachte per aangetekende brief aan hem is verzonden en niet retour is gekomen naar het CBR, daartoe niet voldoende. Voorts kan zulks niet zonder meer worden afgeleid uit de door het Hof voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte. De bewezenverklaring is niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.