Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede namens de verdachte voorgestelde middel
4.Slotsom
5.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1988, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren. De Advocaat-Generaal bij het Hof, E.J. Hofstee, had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie die door de verdachte en de Advocaat-Generaal zijn voorgesteld, beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase was overschreden. Dit was het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden. Dit resulteerde in een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht jaren naar zeven jaren en zes maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.