In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een hoger beroep dat door belanghebbende was ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank te Utrecht, die betrekking had op een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De uitspraak van het Gerechtshof dateert van 5 maart 2013 en is genummerd 12/00358.
Belanghebbende heeft in cassatie een aantal middelen voorgesteld, waarop het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarn, hierna aangeduid als het College, een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende, heeft het College een conclusie van dupliek ingediend.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij de Hoge Raad oordeelt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Ten slotte heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten en heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het arrest is uitgesproken door raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met raadsheren P.M.F. van Loon en Th. Groeneveld, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.