Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 oktober 2013 was gewezen. De verdachte, geboren in 1967, heeft het cassatieberoep ingesteld via zijn advocaat, mr. O.J. Much, te Rotterdam. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft in zijn conclusie aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kan worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de verdachte zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit is gebaseerd op het feit dat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.
Daarom heeft de Hoge Raad, na het horen van de Procureur-Generaal, besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.