ECLI:NL:HR:2014:3094

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
13/00966
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betekeningsperikelen en aanwezigheidsrecht in het kader van elektronisch toezicht binnen penitentiaire programma's

In deze zaak gaat het om de vraag of de dagvaarding in hoger beroep op de juiste wijze aan de verdachte is uitgereikt, nu deze deelnam aan een penitentiair programma en onder elektronisch toezicht stond. De Hoge Raad oordeelt dat de uitreiking in persoon van gerechtelijke mededelingen niet vereist is voor een verdachte die deelneemt aan een penitentiair programma. Dit betekent dat de verdachte niet zijn vrijheid is ontnomen in de zin van artikel 588, eerste lid, aanhef en onder a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad stelt vast dat, hoewel de dagvaarding niet in persoon is uitgereikt, het verzenden van een afschrift naar het verblijfadres van de verdachte wel op zijn plaats is. De verdachte was ingeschreven op een adres en gedetineerd in een penitentiaire inrichting, wat impliceert dat hij over een bekend verblijfadres beschikte. De Hoge Raad concludeert dat het Hof niet heeft onderzocht of er reden was om het onderzoek te schorsen, wat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De uitspraak van het Hof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

4 november 2014
Strafkamer
nr. 13/00966
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 24 augustus 2012, nummer 22/003860-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt in de eerste plaats dat het Hof de dagvaarding in hoger beroep ten onrechte niet nietig heeft verklaard nu niet blijkt dat die dagvaarding overeenkomstig art. 588, eerste lid aanhef en onder a, Sv aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
2.2.1.
De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen.
2.2.2.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevinden zich:
(i) een verklaring van 4 augustus 2011 als bedoeld in art. 451a, eerste lid, Sv inzake het door de verdachte ingestelde hoger beroep;
(ii) een akte van uitreiking, gevoegd bij het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen ter terechtzitting in hoger beroep van 10 augustus 2012, inhoudende dat die dagvaarding, na vergeefse aanbieding op 13 juni 2012 op het adres [a-straat 1] te Krimpen aan den IJssel, op 2 juli 2012 is uitgereikt aan de Griffier van de Rechtbank Den Haag op de wijze als voorzien in art. 588, derde lid aanhef en onder c, Sv met verzending op diezelfde datum per gewone brief aan eerder genoemd adres;
(iii) een aan het dubbel van die dagvaarding gehechte "ID-staat SKDB" van 2 juli 2012, inhoudende:
- dat de verdachte sedert 1 augustus 2011 in de GBA staat ingeschreven op het adres [a-straat 1] te Krimpen aan den IJssel;
- en dat de verdachte gedetineerd is in de penitentiaire inrichting Rijnmond – Rotterdam te Rotterdam, waarbij is vermeld "PIA" (de Hoge Raad begrijpt: Penitentiaire Inrichting Administratief);
(iv) een aan het dubbel van die dagvaarding gehecht "Verwijzingsoverzicht registratiekaart DJI" van 5 juni 2012 betreffende de verdachte, inhoudende "Pen. Prog. (de Hoge Raad begrijpt: penitentiair programma) met Elektronisch Toezicht" waarbij "Rotterdam Nsingel PIA" is vermeld als inrichtingsnaam. Als begindatum is 20 januari 2012 vermeld en als einddatum 3 juli 2012.
2.3.
De hiervoor genoemde stukken houden in dat de verdachte ten tijde van het uitreiken van de dagvaarding in hoger beroep deelnam aan een zogenoemd penitentiair programma.
2.4.
Het middel stelt de vraag aan de orde of, gelet hierop, de dagvaarding aan de verdachte in persoon had behoren te worden uitgereikt.
2.5.
Art. 2 Penitentiaire beginselenwet houdt in dat, tenzij in de wet anders is bepaald, de tenuitvoerlegging van onder meer een vrijheidsbenemende straf plaatsvindt door onderbrenging van de betrokkene in een penitentiaire inrichting dan wel door diens deelname aan een penitentiair programma. Deelname aan een penitentiair programma moet daarom worden aangemerkt als tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf. In aanmerking genomen evenwel dat een deelnemer aan zo een programma niet zijn vrijheid is ontnomen in de betekenis die deze woorden in art. 588, eerste lid aanhef en onder a, Sv hebben, is het in deze bepaling vervatte voorschrift niet van toepassing indien het gaat om de uitreiking van gerechtelijke mededelingen aan een verdachte die deelneemt aan een penitentiair programma, ook niet als hij in verband daarmee onder elektronisch toezicht is gesteld. De klacht faalt derhalve.
2.6.
Voorts klaagt het middel dat het Hof heeft verzuimd een onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats van de verdachte alvorens verstek te verlenen, althans ten onrechte niet heeft doen blijken van dat onderzoek.
2.7.
Ingevolge art. 7, derde lid aanhef en onder e, Penitentiaire maatregel wordt bij de beslissing om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen deel te nemen aan een penitentiair programma betrokken of hij over een aanvaardbaar verblijfadres beschikt. Op grond van de deelname van een verdachte aan een penitentiair programma moet dus worden aangenomen dat hij over een verblijfadres beschikt dat bij de overheid bekend is. Gelet op het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht ligt het in de rede dat – behoudens indien de dagvaarding of oproeping aan de verdachte in persoon of aan een schriftelijk gemachtigde is uitgereikt – in een geval waarin bedoeld verblijfadres niet het GBA-adres van de verdachte is, een afschrift van de dagvaarding respectievelijk de oproeping aan dat verblijfadres wordt toegezonden.
2.8.
Uit de stukken van het geding kan niet zonder meer blijken dat in de onderhavige zaak een afschrift van de appeldagvaarding aan bedoeld verblijfadres van de verdachte is toegezonden, zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit niet is geschied. Daarom had het Hof ervan blijk moeten geven te hebben onderzocht of er reden was het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen alsnog bij het onderzoek op de terechtzitting tegenwoordig te zijn. Van een zodanig onderzoek blijkt niet. Dat verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak.
2.9.
Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.