ECLI:NL:HR:2014:3085

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
12/01858
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen beslissing Gerechtshof Amsterdam inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, gedateerd 16 maart 2012, met nummer 23/000971-10. De betrokkene, geboren in 1960, heeft het beroep ingesteld via zijn advocaat, mr. M.E. van der Werf. De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het ingediende cassatiemiddel niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Het middel bevatte geen duidelijke en stellige klacht over de schending van een rechtsregel of het verzuim van een vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gedaan. Hierdoor kon het middel niet in behandeling worden genomen.

Daarnaast is vastgesteld dat de betrokkene niet binnen de wettelijk gestelde termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, wat in strijd is met de voorschriften van artikel 437, tweede lid, in verbinding met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de betrokkene niet kan worden ontvangen in zijn beroep. De Hoge Raad heeft op 4 november 2014 het arrest gewezen, waarin de betrokkene niet-ontvankelijk werd verklaard in het beroep.

Uitspraak

4 november 2014
Strafkamer
nr. S 12/01858 P
BKL
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 maart 2012, nummer 23/000971-10, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel behelst een klacht die is gericht tegen 's Hofs beslissing in de met deze zaak samenhangende strafzaak die bij de Hoge Raad in behandeling is onder nummer 12/01857. Als een middel van cassatie als in de wet bedoeld, kan slechts gelden een duidelijke en stellige klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. Het middel voldoet niet aan dit vereiste, zodat het onbesproken moet blijven.
2.2.
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, in verbinding met art. 511h Sv, zodat de betrokkene in het beroep niet kan worden ontvangen.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart de betrokkene niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.