ECLI:NL:HR:2014:3083

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 november 2014
Publicatiedatum
4 november 2014
Zaaknummer
13/02986
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van de Koningin en de opvolger tijdens Prinsjesdag

In deze zaak, die bekend staat als de 'waxinelichthoudergooier', heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van opzettelijke belediging van H.M. Beatrix, Koningin der Nederlanden, en Z.K.H. Willem-Alexander, Prins van Oranje, tijdens de rijtour met de Gouden Koets op Prinsjesdag op 21 september 2010. De verdachte had een glazen waxinelichthouder naar de koninklijke inzittenden gegooid en daarbij beledigende uitlatingen gedaan, waaronder 'oplichters', 'dieven', 'Nazi's' en 'verraders'.

Het Gerechtshof had geoordeeld dat de combinatie van het gooien van de waxinelichthouder en de beledigende uitlatingen als opzettelijke belediging moest worden aangemerkt, ondanks de verdediging van de verdachte dat zijn uitlatingen slechts 'confronterende kritiek' waren. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het middel van de verdachte feitelijke grondslag ontbeert. De Hoge Raad benadrukte dat de woorden die de verdachte had geroepen, in combinatie met het gooien van de waxinelichthouder, een onmiskenbaar beledigend karakter hadden.

De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor opzettelijke belediging op grond van de artikelen 111 en 112 van het Wetboek van Strafrecht. Dit arrest is van belang voor de uitleg van het delictsbestanddeel 'belediging' en de context waarin beledigende uitlatingen kunnen worden gedaan.

Uitspraak

4 november 2014
Strafkamer
nr. 13/02986
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 1 februari 2013, nummer 22/004768-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het derde middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof een onjuiste of onbegrijpelijke uitleg heeft gegeven aan het delictsbestanddeel 'belediging' in de art. 111 en 112 Sr.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk in het openbaar beledigend H.M. Beatrix, Koningin der Nederlanden, tijdens de rijtour met de Gouden Koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van H.M. Beatrix, Koningin der Nederlanden, heeft gegooid en daarbij "Oplichters" en "Dieven" en "Nazi's en "Verraders" heeft geroepen
en
hij opzettelijk op 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk in het openbaar de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje-Nassau, tijdens de rijtour met de Gouden Koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje-Nassau, heeft gegooid en daarbij "Oplichters" en "Dieven" en "Nazi's" en "Verraders" heeft geroepen."
2.2.2.
Het bestreden arrest houdt de volgende bewijsoverwegingen in.
"Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdachte − overeenkomstig de pleitaantekeningen van zijn raadsman − betoogd dat zijn handelen niet was gericht tegen de inzittenden van de Gouden Koets en dat geen sprake is van minachting jegens de inzittenden van de Gouden Koets of aantasting van hun eer en goede naam. Ook kan de combinatie van de woorden en het gooien van de waxinelichthouder niet als belediging worden aangemerkt.
Voorts heeft de verdachte − naar het hof begrijpt − betoogd dat hij reeds op 14 april 2010 een aanklacht tegen de inzittenden van de Gouden Koets heeft ingediend en in dat licht zijn uitlatingen op 21 september 2010 feitelijk juist zijn. Derhalve zijn deze niet beledigend maar enkel 'confronterende kritiek', aldus de verdachte.
Het hof overweegt dienaangaande dat de verdachte heeft verklaard dat hij 'confronterende kritiek' uitte en dat in zijn visie − kort gezegd − de inzittenden van de Gouden Koets rechtens geen aanspraken kunnen maken op de troon.
Het hof verwerpt dit standpunt. De verdachte heeft luid geroepen de woorden: "oplichters", "dieven", "Nazi's" en "verraders". De op deze manier door de verdachte gebezigde woorden hebben een onmiskenbaar beledigend karakter, dat niet wordt weggenomen door de door de namens de verdachte genoemde omstandigheden. Het op deze manier uiten van deze woorden − te meer in combinatie met het gooien van een voorwerp tegen de koets − kan niet anders worden begrepen en uitgelegd dan als een opzettelijke belediging. Het hof leidt uit het gooien van de waxinelichthouder tegen de Gouden Koets af, dat deze woorden gericht waren tegen de inzittenden van de Gouden Koets."
2.3.
Art. 111 Sr luidt als volgt:
"Opzettelijke belediging van de Koning wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vierde categorie."
Art. 112 Sr luidt als volgt:
"Opzettelijke belediging van de echtgenoot van de Koning, van de vermoedelijke opvolger van de Koning, van diens echtgenoot, of van de Regent, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie."
2.4.
Ter toelichting op het middel is aangevoerd dat het gooien van een waxinelichthouder als zodanig niet beledigend is en ook niet een beledigend karakter krijgt als dat gooien gepaard gaat met het doen van uitlatingen die onder omstandigheden als kwetsend kunnen worden ervaren.
2.5.
In weerwil van het middel heeft het Hof, blijkens zijn weergegeven overwegingen, het gooien van een waxinelichthouder niet als beledigend aangemerkt. Het Hof heeft geoordeeld dat mede in aanmerking genomen dat de in de bewezenverklaring genoemde uitlatingen gepaard gingen met het gooien van een waxinelichthouder naar de Gouden Koets, het doen van die uitlatingen als belediging in de zin van de art. 111 en 112 Sr moet worden aangemerkt.
2.6.
Het middel ontbeert feitelijke grondslag, zodat het niet tot cassatie kan leiden.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 november 2014.