Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het derde middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
4 november 2014.
Hoge Raad
In deze zaak, die bekend staat als de 'waxinelichthoudergooier', heeft de Hoge Raad op 4 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van opzettelijke belediging van H.M. Beatrix, Koningin der Nederlanden, en Z.K.H. Willem-Alexander, Prins van Oranje, tijdens de rijtour met de Gouden Koets op Prinsjesdag op 21 september 2010. De verdachte had een glazen waxinelichthouder naar de koninklijke inzittenden gegooid en daarbij beledigende uitlatingen gedaan, waaronder 'oplichters', 'dieven', 'Nazi's' en 'verraders'.
Het Gerechtshof had geoordeeld dat de combinatie van het gooien van de waxinelichthouder en de beledigende uitlatingen als opzettelijke belediging moest worden aangemerkt, ondanks de verdediging van de verdachte dat zijn uitlatingen slechts 'confronterende kritiek' waren. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat het middel van de verdachte feitelijke grondslag ontbeert. De Hoge Raad benadrukte dat de woorden die de verdachte had geroepen, in combinatie met het gooien van de waxinelichthouder, een onmiskenbaar beledigend karakter hadden.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt de uitspraak van het Gerechtshof, waarbij de verdachte werd veroordeeld voor opzettelijke belediging op grond van de artikelen 111 en 112 van het Wetboek van Strafrecht. Dit arrest is van belang voor de uitleg van het delictsbestanddeel 'belediging' en de context waarin beledigende uitlatingen kunnen worden gedaan.