ECLI:NL:HR:2014:3079

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
13/06376
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging of limitering van partneralimentatie en stelplicht van de alimentatieplichtige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende partneralimentatie. De man, verzoeker tot cassatie, had een verzoek ingediend tot beëindiging of limitering van de partneralimentatie. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de vrouw zich schuldig had gemaakt aan grievende gedragingen en dat zij bewust de in artikel 1:157 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek genoemde vijfjaarstermijn had laten verstrijken. De man was van mening dat deze omstandigheden aanleiding gaven om de alimentatie te beëindigen of te limiteren.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof Amsterdam, waar het geding in feitelijke instanties had plaatsgevonden. De rechtbank had op 5 september 2012 en het hof op 24 september 2013 respectievelijk beslissingen genomen die de basis vormden voor het cassatieberoep. De vrouw, verweerder in cassatie, had verzocht om het beroep te verwerpen. De Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot had in zijn conclusie ook geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel waren aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel was gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de man dan ook verworpen, waarmee de eerdere beslissingen van de lagere rechters in stand zijn gebleven.

Uitspraak

31 oktober 2014
Eerste Kamer
nr. 13/06376
EE/JG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.L. Bakels.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 502301/FA RK 11-8717 van de rechtbank Amsterdam van 5 september 2012;
b. de beschikking in de zaak 200.115.321/01 van het gerechtshof Amsterdam van 24 september 2013.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft bij brief van 3 oktober 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
31 oktober 2014.