Uitspraak
zetelende te Leiden,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
31 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende opstalrecht. De eisers, een groep van 24 personen, hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. Dit arrest volgde op eerdere vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage en betrof de gebondenheid van opstalhouders aan door het Hoogheemraadschap van Rijnland vastgestelde nieuwe algemene opstalvoorwaarden (AV 2007) en een nieuwe retributiemethodiek. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de betekenis van de begrippen "verlenging" en "nader besluit" in de opstalvoorwaarden onderzocht, evenals de vraag of het beding in artikel 3 van de AV70 als onredelijk bezwarend kan worden aangemerkt volgens artikel 6:237 BW. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De klachten die door de eisers zijn aangevoerd, konden niet tot cassatie leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het Hoogheemraadschap zijn begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.