ECLI:NL:HR:2014:306

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
12/02395
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging door stotterend aanspreken van een stotteraar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte werd beschuldigd van het beledigen van een persoon die stottert door deze op stotterende wijze aan te spreken. Het Hof had geoordeeld dat het stotterend aanspreken van de aangever, die bekend stond als stotteraar, als belediging kon worden aangemerkt volgens artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, die zelf niet stottert, had opzettelijk gekozen om de aangever stotterend toe te spreken, met de bedoeling deze te kwetsen. Dit gebeurde in de aanwezigheid van derden, wat de beledigende strekking van de uitlating versterkte.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat de bewezenverklaring van de belediging niet in strijd was met de wet. De Hoge Raad stelde vast dat de uitlating van de verdachte, die luid en duidelijk was en gericht op de aangever, als beledigend moest worden beschouwd. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte met zijn gedrag de eer en goede naam van de aangever had aangetast, en dat het Hof niet onjuist had geoordeeld over de feiten en omstandigheden van de zaak. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de Hoge Raad bevestigde de veroordeling van de verdachte.

Uitspraak

11 februari 2014
Strafkamer
nr. 12/02395
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 februari 2012, nummer 20/000612-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel keert zich tegen het oordeel van het Hof dat op stotterende wijze praten tegen een persoon die stottert als belediging in de zin van art. 266 Sr kan worden aangemerkt.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 9 maart 2010 tot en met 20 maart 2010 te Eindhoven opzettelijk [betrokkene 1] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd door op stotterende wijze tegen [betrokkene 1], die stottert, te praten"
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 9 april 2010 van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2010051742-1, pagina's 4 en 5, in de wettelijke vorm opgemaakt, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 1] aan de desbetreffende verbalisant:
Ik ben een ernstig stotteraar. Ik stotter al sinds mijn vijfde levensjaar. Ongeveer een maand geleden, ik weet dat het ongeveer 17.00 uur was, kwam ik terug met mijn hond. Ik zag dat [verdachte] met zijn auto kwam aangereden. Ik stond op dat moment in de hal en zag dat er flatgenoten aan kwamen gelopen. Ik hoorde dat [verdachte] antwoordde: "bende weer aan het klagen tegen andere mensen". Dit zei hij stotterend. Het was wel duidelijk dat hij mij hiermee nadeed. Hij wilde toen mijn hond aanraken waarop ik zei dat ik dat liever niet had. Hij antwoordde hierop: "jouw wijf raakt mijn hond ook aan". Dit zei hij wederom stotterend om te imiteren. Elke keer als hij dat doet voel ik een pijn door mijn lijf gaan. Een pijn die mij aan vroeger doet herinneren.
2. De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 20 januari 2012, voor zover deze - zakelijk weergegeven - inhoudt:
Het klopt dat ik [betrokkene 1] stotterend heb toegesproken op 9 maart 2010. Ik heb bewust tegen [betrokkene 1] gestotterd in de hoop dat dat hem zou kwetsen. Ik heb stotterend tegen [betrokkene 1] gepraat in de hoop dat hij dat niet leuk zou vinden en zou stoppen met mij aanspreken.
3. Een proces-verbaal van verhoor van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2010051742-5, pagina's 13-14, in de wettelijke vorm opgemaakt, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 2] aan de desbetreffende verbalisanten:
Ik weet wat u bedoelt met hetgeen zich heeft afgespeeld in de lift van mijn flat omstreeks 9 maart 2010. Ik ken de mensen in de flat helemaal niet, ik zie alleen de stotteraar (noot verbalisant: de in deze verklaring genoemde "stotteraar" betreft aangever [betrokkene 1]) regelmatig. Ik vind het niet normaal dat er zo tegen iemand gedaan wordt. Wij (noot verbalisant: het betreft hier [betrokkene 2] en zijn zoon [betrokkene 3]) kwamen binnen in de hal van de flat. De stotteraar stond al in de hal. De man kwam aanlopen.
De man begon meteen met felle woorden tegen de stotteraar. Ik vond het erg beledigend. Hij maakte de stotteraar helemaal zwart.
4. Een proces-verbaal van verhoor van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, afdeling Eindhoven Tongelre, nr. PL2208 2010051742-6, pagina's 16-17, in de wettelijke vorm opgemaakt, voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als verklaring van [betrokkene 3] aan de desbetreffende verbalisanten:
Ik heb begrepen dat het over het voorval in de lift op 9 maart 2010 gaat. Wij kwamen thuis en de stotteraar kwam met de hond aanlopen. Vervolgens komt de man aangerend om nog bij ons de lift in te kunnen. De man begint gelijk op een stotterende manier over het parkeren van zijn auto te praten. De man sprak naar mijn idee opzettelijk stotterend tegen de stotteraar."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts het volgende overwogen:
"Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Van de zijde van de verdachte is aangevoerd dat het stotterend toespreken van [betrokkene 1] door verdachte, gelet op de omstandigheden waarin het is gebeurd, niet als een belediging kan worden aangemerkt. De door verdachte gebruikte woorden waren een uiting van emotie, ontstaan als gevolg van een slepend conflict tussen verdachte en [betrokkene 1] en waren bedoeld omdat verdachte wilde dat [betrokkene 1] stopte met het toespreken van verdachte over de hinder [betrokkene 1] ondervond van (het geluid van) de auto van verdachte. Derhalve dient, aldus de raadsman, vrijspraak te volgen van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat verdachte, die zelf niet stottert, luid en duidelijk en verstaanbaar voor [betrokkene 1] en enkele medebewoners van het flatgebouw waarin verdachte en [betrokkene 1] wonen, [betrokkene 1] stotterend heeft toegesproken terwijl verdachte en [betrokkene 1] samen met enkele medebewoners van het flatgebouw, in de lift stonden. [betrokkene 1] stottert en stond met dit gebrek ook bekend bij de medebewoners. Hij werd door hen ook wel "de stotteraar" genoemd.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij [betrokkene 1] bewust stotterend heeft toegesproken, in de hoop dat hij dat niet leuk zou vinden en dat hij hem daarmee zou kwetsen waardoor [betrokkene 1] zou ophouden met het toespreken van verdachte over het geluid van verdachtes auto. Een uitlating die jegens iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is gedaan, moet als beledigend als bedoeld in artikel 266 van het Wetboek van Strafrecht worden beschouwd, indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Daarvan is niet alleen sprake als de uitlating woorden bevat die op zichzelf genomen een beledigend karakter hebben maar ook, zoals in het onderhavige geval, indien op stotterende wijze wordt gesproken tegen een persoon die stottert. Daaraan doet niet af dat verdachte met deze daad uiting zou hebben gegeven aan zijn emotie, ontstaan als gevolg van het slepende conflict tussen verdachte en [betrokkene 1]. Gelet op de omstandigheden waaronder en de manier waarop verdachte deze [betrokkene 1] heeft toegesproken, blijkt dat verdachte onmiskenbaar de bedoeling had om, hoorbaar voor anderen, een negatieve kwalificatie van het gedrag en/of de persoon van [betrokkene 1] te geven en deze aldus te beledigen, en dat dit ook als zodanig is en redelijkerwijs kon worden opgevat door [betrokkene 1].
Het hof verwerpt het verweer."
2.3.
De bewezenverklaring houdt in dat het hier gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam.
2.4.
Het oordeel van het Hof dat de verdachte, die zelf niet stottert, door op stotterende wijze een ander die stottert en als zodanig bekend staat stotterend aan te spreken met het doel die ander te kwetsen, geeft - in het licht van de omstandigheid dat dat aanspreken luid en duidelijk en in de aanwezigheid van derden is geschied - niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 februari 2014.