Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Beoordeling van de aanvraag
28 oktober 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2014 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1977, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvraag tot herziening was ingediend door mr. J.P. de Man, advocaat te Rosmalen, en betrof de vraag of er nieuwe feiten waren die de herziening van de zaak rechtvaardigden.
De Hoge Raad oordeelde dat de gronden voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, niet werden vervuld. De aanvrager stelde dat er gebreken waren in de dagvaarding en oproeping voor de terechtzittingen in eerste aanleg en hoger beroep. De Hoge Raad concludeerde echter dat, zelfs als deze gebreken feitelijk juist waren, dit slechts had kunnen leiden tot nietigverklaring van de dagvaarding en niet tot de in artikel 457 genoemde beslissingen.
Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad de aanvraag tot herziening niet-ontvankelijk, omdat de aangevoerde gronden niet voldeden aan de vereisten voor herziening. Dit arrest werd uitgesproken door vice-president A.J.A. van Dorst, samen met de raadsheren J.P. Balkema en J.W. Ilsink, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak benadrukt het belang van de strikte voorwaarden voor herziening in het strafrecht en de noodzaak voor nieuwe, relevante feiten die de eerdere uitspraak kunnen ondermijnen.