ECLI:NL:HR:2014:3032

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
14/03729
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake inkomstenbelasting en heffingsrente

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende uit België. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 juni 2014, waarin het verzet van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. Deze eerdere uitspraak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente voor het jaar 2008.

De Hoge Raad oordeelde dat het beroepschrift in cassatie niet voldeed aan de vereisten van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende op 29 juli 2014 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen. Echter, de brief met deze gelegenheid werd wegens onbestelbaarheid teruggezonden en na adresverificatie opnieuw verzonden. De belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Aangezien het verzuim niet is hersteld, heeft de Hoge Raad, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft verder geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.

Uitspraak

24 oktober 2014
nr. 14/03729
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z], België (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Den Haagvan 20 juni 2014, nr. SGR 14/3635, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (AWB 12/7311) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Het beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep. Bij aangetekende brief van 29 juli 2014, ter zake waarvan de gemachtigde van belanghebbende volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL bericht heeft gekregen dat deze op de afhaallocatie kon worden afgehaald, heeft de griffier van de Hoge Raad belanghebbende in de gelegenheid gesteld dat verzuim te herstellen. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van de gemachtigde van belanghebbende. Van de geboden gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Nu herstel van het verzuim niet heeft plaatsgevonden, zal de Hoge Raad met toepassing van het bepaalde in artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2014.