Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tot herziening van het arrest van de
Hoge Raad der Nederlandenvan 2 mei 2014, nr. 13/04723, ECLI:NL:HR:2014:1032.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 oktober 2014 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door de belanghebbende naar aanleiding van het arrest van 2 mei 2014, met nummer 13/04723 en ECLI:NL:HR:2014:1032. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verzoek tot herziening niet ontvankelijk is. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat het verzoekschrift geen feiten of omstandigheden bevatte die, volgens artikel 8:119, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tot herziening van het eerdere arrest konden leiden. De Hoge Raad heeft daarbij artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie in acht genomen en de Procureur-Generaal gehoord. De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk wordt verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en Th. Groeneveld, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.