ECLI:NL:HR:2014:3000

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
13/04271
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over loonvordering en toepasselijkheid CAO in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiser] tegen MEGA CARBON CONSTRUCTIONS B.V. (MCC). De zaak betreft een loonvordering van [eiser], die in dienst was bij MCC en wegens ziekte arbeidsongeschikt was. De vordering was gebaseerd op de CAO Metaalbewerking en artikel 7:629 lid 1 BW. De kantonrechter had de vorderingen van [eiser] tot loonbetaling toegewezen, maar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had dit vonnis vernietigd en de vorderingen afgewezen, omdat [eiser] niet had bewezen dat de CAO van toepassing was.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat [eiser] niet had bewezen dat de CAO Metaalbewerking van toepassing was op zijn arbeidsovereenkomst met MCC. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vordering van [eiser] niet gedeeltelijk toewijsbaar was op grond van artikel 7:629 lid 1 BW, aangezien vaststond dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd was en dat [eiser] wegens ziekte arbeidsongeschikt was.

De uitspraak benadrukt het belang van de toepasselijkheid van cao-bepalingen in arbeidsrechtelijke geschillen en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering door de rechter bij het afwijzen van vorderingen. De Hoge Raad heeft MCC in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 483,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

17 oktober 2014
Eerste Kamer
13/04271
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.K. van der Brugge,
t e g e n
MEGA CARBON CONSTRUCTIONS B.V.,
gevestigd te Zutphen,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en MCC.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 364535 CV EXPL 09-746 van de kantonrechter te Zutphen van 30 juni 2009 en 26 januari 2010;
b. de arresten in de zaak 200.065.854 van het gerechtshof Arnhem van 26 juli 2011, 31 juli 2012 en 23 april 2013.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 23 april 2013 heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen MCC is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 5 juni 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
( i) [eiser] is op 1 december 2006 in dienst getreden van Mega Alu Systems B.V. (hierna: MAS) in de functie van algemeen medewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden, met een arbeidsduur van minimaal één uur met uitloop tot 38 uur per week. De arbeidsovereenkomst is op 1 maart 2007 en op 1 juni 2007 stilzwijgend verlengd. Op 1 augustus 2007 hebben [eiser] en MAS een arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode tot 1 maart 2008, met een arbeidsduur van 20 tot 38 uur per week.
(ii) Op 1 maart 2008 hebben [eiser] en MCC een arbeidsovereenkomst gesloten voor de periode tot 1 maart 2009, met een arbeidsduur van 30 uur per week.
(iii) De arbeidsovereenkomsten zijn namens MAS, respectievelijk MCC, ondertekend door [betrokkene 1], directeur van MAS en MCC.
(iv) Sinds 29 oktober 2008 is [eiser] wegens ziekte arbeidsongeschikt.
( v) Bij brief van 30 oktober 2008 heeft [betrokkene 1] namens MCC de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 maart 2009. Bij brief van 1 december 2008 heeft de gemachtigde van [eiser] aan MCC medegedeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd die niet door opzegging per 1 maart 2009 kan worden beëindigd.
3.2.1
[eiser] heeft onder meer gevorderd dat MCC wordt veroordeeld tot betaling van het bruto maandloon (€ 1.613,54) over de maanden januari en februari 2009 onder aftrek van gedane betalingen, van het bruto maandloon (€ 1.613,54) op de overeengekomen wijze en tijdstippen over de maanden daarna voor zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, en van de wettelijke verhoging (art. 7:625 BW) voor zover de betalingen achterstallig zijn met inachtneming van de door de wet gegeven berekening daarvan en met een maximum van 50%.
3.2.2
De kantonrechter heeft de vorderingen tot loonbetaling geheel toegewezen, en de gevorderde wettelijke verhoging beperkt tot een maximum van 10%.
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen alsnog afgewezen. Daaraan heeft het hof, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [eiser] niet heeft bewezen dat op de arbeidsovereenkomst met MCC de (algemeen verbindend verklaarde) CAO Metaalbewerking (klein metaal) van toepassing is (rov. 2.6).
3.3
Middel I klaagt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat [eiser] niet heeft bewezen dat de CAO Metaalbewerking van toepassing is op zijn arbeidsovereenkomst met MCC. De klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4
Middel II, dat is voorgesteld voor het geval middel I niet slaagt, klaagt onder meer dat het hof de vordering niet geheel had mogen afwijzen zonder te onderzoeken of zij op grond van art. 7:629 lid 1 BW gedeeltelijk toewijsbaar was, aangezien vaststond dat [eiser] wegens ziekte was verhinderd om zijn werkzaamheden te verrichten.
3.5.1
Blijkens de gedingstukken heeft [eiser] ter onderbouwing van zijn vordering samengevat het volgende gesteld. Hij heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met MCC en is wegens ziekte arbeids-ongeschikt. Hij maakt aanspraak op doorbetaling van 100% van het loon volgens de cao (in eerste aanleg: de CAO Metalelektro, in hoger beroep: de CAO Metaalbewerking) en op de wettelijke verhoging bij achterstallige betaling. [betrokkene 1] betaalde het salaris steevast te laat, waardoor [eiser] ieder maand weer in de problemen kwam met het voldoen aan zijn financiële verplichtingen. [betrokkene 1] heeft bovendien over januari en februari 2009 slechts 70% van het loon betaald.
Deze stellingen, bezien in samenhang met het hiervoor in 3.2.1 samengevat weergegeven petitum, laten geen andere uitleg toe dan dat [eiser] veroordeling van MCC verlangt tot betaling van loon met nevenvorderingen, primair voor 100%, met toepassing van cao-bepalingen, en subsidiair gedeeltelijk op de voet van art. 7:629 lid 1 BW.
3.5.2
Nadat het hof had geoordeeld dat aan [eiser] geen beroep toekwam op de CAO Metaalbewerking, is het niet ingegaan op de vraag of de vordering gedeeltelijk toewijsbaar was. Als het hof dit niet heeft gedaan omdat het van oordeel was dat art. 7:629 lid 1 BW daarvoor geen grondslag kon bieden, is het van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan. Het hof had immers reeds vastgesteld dat tussen partijen sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, en de arbeidsongeschiktheid van [eiser] wegens ziekte was niet in geschil. Als het hof op andere gronden van oordeel was dat voor gedeeltelijke toewijzing van de vordering onvoldoende grond bestond, is zijn oordeel in ieder geval onvoldoende gemotiveerd.
3.6
De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 april 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt MCC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 483,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 oktober 2014.